Breedte

Artikel nr. 42

Aantal sporen en spoorafstanden (tussenspoor)

Meestal worden 2 sporen naast elkaar geplaatst en bij een eindstation 3 sporen. Met betrekking tot spoorafstanden zijn er geen standaardregels (onder andere door ver­schillen­de breedtes van het materieel). In Rotterdam worden de volgende spoorafstanden in rechtstand aange­houden:

Metro: 4,00 m standaard

3,48 bij wissels (1 : 9 koud tegen elkaar)

3,84 m bij wissels (1 : 12)

Tram: 2,70 m zonder mas­ten

3,30 m met masten

In Den Haag worden de volgende minimale spoorafstanden in rechtstand aange­houden:

Tram: 3,10 m bij open baan constructies in ballast

3,00 m bij wegdek constructies en/of vaste constructies op kunstwerken

 

Profiel van vrije ruimte

Hiervoor bestaan geen standaardregels. In het PVR kunnen de volgen­de elemen­ten zijn opgenomen:

  • Wagenprofiel – de afmetingen van het rijtuig zon­der spelingen en toleranties;
  • Kinematisch profiel – wagenprofiel vermeerderd met schommel-, rol- en slingerbewegingen;
  • Omgrenzingsprofiel – kinematisch profiel vermeerderd met de afwij­kingen / toleranties van de tracégeleiders.

 

Het PVR wordt gevormd door het omgren­zingsprofiel te vermeerderen met een speling aan beide zijden en aan de bovenkant. Binnen dit profiel mogen zich geen obstakels bevinden.

Het PVR vermeerderd met ruimten voor geleidingen, looppad, veiligheidsnis­sen en apparatuur vormt het bouw­profiel.

Breedte materieel

Er bestaat geen standaard breedte voor het materieel. Voorbeelden tram:

  • Den Haag: 235 m, wordt 2,65 m
  • Rotterdam: 2,20 m
  • Amsterdam: 2,20 m en 2,35 m

 

Voorbeelden metro:

  • Rotterdam: 2,72 m
  • Amsterdam: 2,90 m

 

Spoorwijdte

De spoorwijdte is de afstand tussen binnenzijden van de spoorstaaf­koppen, gemeten op 14 of 9 mm (verschilt per gemeente) bene­den BS. De spoorwijdte spoor bedraagt 1434 à 1438 mm.

 

Tussenwanden

Voor tussenwanden gelden geen specifieke eisen.

 

Loop-, vlucht- en inspectiepad

De minimale breedte voor deze paden bedraagt 700 mm.

 

 

Aantal sporen en spoorafstanden (tussenspoor)

Meestal worden 2 sporen naast elkaar geplaatst en bij een eindstation 3 sporen. Met betrekking tot spoorafstanden zijn er geen standaardregels (onder andere door ver­schillen­de breedtes van het materieel). In Rotterdam worden de volgende spoorafstanden in rechtstand aange­houden:

Metro: 4,00 m standaard

3,48 bij wissels (1 : 9 koud tegen elkaar)

3,84 m bij wissels (1 : 12)

Tram: 2,70 m zonder mas­ten

3,30 m met masten

In Den Haag worden de volgende minimale spoorafstanden in rechtstand aange­houden:

Tram: 3,10 m bij open baan constructies in ballast

3,00 m bij wegdek constructies en/of vaste constructies op kunstwerken

 

Profiel van vrije ruimte

Hiervoor bestaan geen standaardregels. In het PVR kunnen de volgen­de elemen­ten zijn opgenomen:

  • Wagenprofiel – de afmetingen van het rijtuig zon­der spelingen en toleranties;
  • Kinematisch profiel – wagenprofiel vermeerderd met schommel-, rol- en slingerbewegingen;
  • Omgrenzingsprofiel – kinematisch profiel vermeerderd met de afwij­kingen / toleranties van de tracégeleiders.

 

Het PVR wordt gevormd door het omgren­zingsprofiel te vermeerderen met een speling aan beide zijden en aan de bovenkant. Binnen dit profiel mogen zich geen obstakels bevinden.

Het PVR vermeerderd met ruimten voor geleidingen, looppad, veiligheidsnis­sen en apparatuur vormt het bouw­profiel.

Breedte materieel

Er bestaat geen standaard breedte voor het materieel. Voorbeelden tram:

  • Den Haag: 235 m, wordt 2,65 m
  • Rotterdam: 2,20 m
  • Amsterdam: 2,20 m en 2,35 m

 

Voorbeelden metro:

  • Rotterdam: 2,72 m
  • Amsterdam: 2,90 m

 

Spoorwijdte

De spoorwijdte is de afstand tussen binnenzijden van de spoorstaaf­koppen, gemeten op 14 of 9 mm (verschilt per gemeente) bene­den BS. De spoorwijdte spoor bedraagt 1434 à 1438 mm.

 

Tussenwanden

Voor tussenwanden gelden geen specifieke eisen.

 

Loop-, vlucht- en inspectiepad

De minimale breedte voor deze paden bedraagt 700 mm.