In de ROK [27] paragraaf 13.15 is vermeld dat bij toepassing van een foliekuip, ter voorkoming van aantasting van de folie door schadelijke stoffen bij calamiteiten, in de toeritten nabij maaiveldniveau een bescherming dient te worden aangebracht onder het wegdek, tot 1 m in het talud. Deze afdichting moet zodanig worden ontworpen dat bij eventuele calamiteiten schadelijke stoffen opgevangen worden en daardoor de folieconstructie niet kunnen aantasten. Bij een calamiteit dient conform de CUR-richtlijn 221 [9] direct nagegaan te worden of folieonvriendelijke stoffen zijn vrijgekomen en in welke richting de stoffen afstromen. Indien het een folieonvriendelijke stof betreft dan dient deze zo snel mogelijk geïsoleerd te worden door de dichtstbijzijnde stroomafwaartse inspectieputten van het drainagesysteem leeg te zuigen. Dit voorkomt dat de stof zich over het gehele vak verspreidt. Tevens kan er vervolgens worden gekozen om, indien van toepassing, het grondwater binnen de folieconstructie te gaan verversen.
Folieconstructies en geokunststoffen zijn niet bestand tegen directe hitte als gevolg van brand. In het ontwerp dient rekening gehouden te worden met beperking van de brandinvloed op de folie en geokunststoffen.
Een hittewerende maatregel voor folies / geokunststoffen is het aanbrengen van voldoende gronddekking. De in de grond ingebouwde folie ligt over het algemeen vrij goed beschermd tegen hoge temperaturen, zelfs tegen hitte bij brand aan het maaiveld. Voor de bepaling van de gronddekking is de vuurbalans van belang, waaruit volgt hoe lang de constructie als geheel de hitte kan weerstaan voordat het bezwijken van de folie optreedt.