Opgemerkt wordt dat de voegen verticaal staan in de eindsituatie. Het onder- en bovenvlak van de tand liggen onder een helling. Het gemiddelde van deze twee is gelijk aan het gemiddelde van de hellingen van de vloer aan weerszijden van de voeg, om te voorkomen dat een voegopenstand in de winter leidt tot het optillen van een element. De hellingen van onder- en bovenvlak van de tand zijn echter niet gelijk. De tand is iets taps, om er (met bouwtoleranties) voor te zorgen dat de tand altijd ‘lossend’ is. De tapsheid is in de grootte orde van millimeters.
Zie verder de detailtekeningen van de 2e Coentunnel:











