Aanbrengen folie in den droge

Artikel nr. 587

Voor toepassing in den droge worden veelal LLDPE folies met een dikte van minimaal 1,5 mm toegepast. Ook worden PVC folies met een dikte van minimaal 1 mm gebruikt. Deze worden meestal geleverd in rollen van circa 2 meter breed. Bij aankomst wordt de dikte van het materiaal gekeurd. Ook wordt steekproefsgewijs de sterkte gecontroleerd op de trekbank. In de werkplaats worden hieruit de foliezeilen (= foliepakketten bestaande uit grote lappen die nog op kernen kunnen gerold van transporteerbare afmetingen en op het werk aan elkaar gelast moeten worden) samengesteld. De naden kunnen worden uitgevoerd volgens de heetelement lasmethode of HF lasmethode. De lasnaden worden visueel geïnspecteerd. Deze dienen te voldoen aan de beoordelingsrichtlijn BRL-K537 [95]. Ook kunnen de naden worden onderworpen aan een trekbankonderzoek om de trek- en pelsterkte te controleren. Bij geconstateerde gebreken wordt er door middel van vacuüm een dichtheidscontrole uitgevoerd. Hierbij wordt de las ingesmeerd met een passend schuimmiddel. Vervolgens wordt er een doorzichtige stolp overheen gezet en circa 0,2 bar vacuüm getrokken.

De zeilen worden op stalen kernen van bijvoorbeeld 7 m gerold en, voorzien van een beschermfolie en merknummer, naar de bouwplaats vervoerd, bijvoorbeeld per trailer. Daar dient een terrein te zijn ingericht voor de opslag van de folierollen. Het lossen van de rollen kan plaatsvinden middels een hydraulische graafmachine en/of shovel.

Nadat de damwanden van de foliekuip zijn geplaatst, wordt binnen de kuip ontgraven. Daarbij wordt de grondwaterstand binnen de kuip verlaagd tot 0,1 m onder het laagste ontgravingsniveau. Eventueel wordt de stijghoogte in de diepere watervoerende laag eveneens tijdelijk verlaagd. De te hanteren stijghoogtes evenals ontgravingsniveaus worden door het ontwerp bepaald met inachtneming van weerstand tegen opbarsten en eventueel slappe lagen ter hoogte van het daaruit volgende ontgravingsniveau.

Na ontgraven wordt aan de binnenzijde van de kuip beschermhout (bijvoorbeeld multiplex) tegen de damwanden aangebracht, zodat de folie tijdens het aanvullen niet in de damwandkassen wordt gedrukt. Een variant hierop is bijvoorbeeld de toepassing van bouwstaalnetten bekleed met geotextiel en viltdoek. De ondergrond wordt visueel geïnspecteerd op de beloopbaarheid (moet voldoende droog zijn). Verder moet deze vrij zijn van scherpe delen, puin, stukken hout, wortels en andersoortige begroeiing of materialen die de folie kunnen beschadigen. Abrupte hoogte verschillen zijn niet toegestaan. Tegen de kuipwand en op de bodem wordt een beschermdoek (bijvoorbeeld 500 grams geotextiel) gelegd ter bescherming van de folie.

De folie kan ter plaatse uit meerdere zeilen (= grote lappen die op kernen gerold naar de bouwlocatie worden getransporteerd) worden samengesteld, nadat deze met een kraan zijn gelegd en uitgerold. Lassen in de folie dienen loodrecht op de wegas te worden aangebracht. Hiermee wordt voorkomen dat lassen op taluds door afschuiven van aanvulzand en/of grond op trek worden belast. Leggen vindt plaats bij een buitentemperatuur tussen 5ºC en 40 ºC en een windkracht niet hoger dan 3 à 4 Bft. De afzonderlijke delen van de folie mogen alleen bij droog weer aan elkaar worden gelast bij een folietemperatuur tussen de 5 ºC en 50 ºC. In het werk worden de naden gerealiseerd en eventueel gerepareerd volgens de hetebout lasmethode of hete lucht overlap lasmethode volgens de eisen uit BRL-K537 [95]. Een visuele inspectie wordt uitgevoerd en eventuele gebreken en beschadigingen worden gerepareerd. Een dichtheidsonderzoek kan worden uitgevoerd door middel van overdruk op een in de las aangebracht doorlopend kanaal. Er mag niet gerookt worden in de nabijheid van de folie en de folie mag alleen belopen worden door bevoegd personeel met daarvoor geschikt schoeisel.

Vanuit een opgevouwen toestand wordt de folie tegen de damwand omhoog getrokken met handlieren. Aan de bovenzijde van de wandfolie zit een trekstrook van gewapende folie die de krachten van het omhoog lieren verdeelt. De lieren bevinden zich aan de bovenzijde (of achterzijde) van de damwand. Op de bodem kan de folie tegen beschadiging door de graafmachine worden beschermd met tempexplaten waaroverheen dunne houten planken worden gelegd. De houten planken moeten voldoende ver van het verticale deel van de folie gehouden worden om eventuele beschadiging van de folie te voorkomen. Ook kan er worden geëist, dat er pas overheen mag worden gereden nadat er tenminste 0,80 m zand op de folie is aangebracht.

Het aanvullen dient voorzichtig en in lagen (bijvoorbeeld van 2 m dik) te gebeuren, om te voorkomen dat de folie beschadigt. Het aanvulzand moet voldoende zwaar zijn (soortelijk gewicht voorgeschreven vanuit het ontwerp om voldoende weerstand te leveren tegen opwaartse kracht). Daarnaast moet het vrij zijn van verontreinigingen, met name scherpe onderdelen die de folie kunnen beschadigen. In de eerste aanvullaag kan een drainage worden aangebracht om de foliekuip te kunnen bemalen tijdens de bouwfase. Tijdens het aanvullen wordt hout tegen de damwanden gezet als bescherming van de folie tijdens het trekken van de damplanken in een later stadium. Er dient tevens extra aandacht te worden besteed aan het vullen van de damwandkassen met klei. Het zand moet tijdens aanbrengen goed worden verdicht.

Nadat de zandaanvulling langs de kuipwanden bijna op hoogte is, wordt de folie omgeslagen. Daarna kan de kuip verder worden aangevuld: eerst met zand en het bovenste deel eventueel met (gebiedseigen) grond. Eventueel worden damwandplanken getrokken, waarna het omgevouwen deel van de folie wordt vrij gegraven en weer naar buiten gevouwen.

Indien de folie aansluit op een betonconstructie (bijvoorbeeld cut-and-cover tunneltoerit), dient deze waterdicht te worden bevestigd middels een speciaal daarvoor ontwikkeld klemprofíel. Hiervoor is de folie ter plaatse voorzien van een gewapende strook waarin gaten kunnen worden geponst die overeenkomen met de boutgaten in het klemprofiel. Voor het in situ bouwen van de klembalk en het inklemmen van de folie is veelal een aparte bouwkuip nodig die afzonderlijk drooggezet kan worden, als een brievenbusconstructie. De kuip moet voldoende diep zijn om de folie vanaf de betonnen vloer een sprong naar een niveau te laten maken dat diep genoeg is om na aanvullen opbarsten te voorkomen. Aansluitingen kunnen ook in den natte worden gerealiseerd met een zgn. klemconstructie. Zie het handboek binnenstedelijke kademure (CUR 211) [96] en artikelen Specifieke detaillering voegen afgezonken tunnels en Folieconstructies van dit handboek voor verschillende oplossingen voor bevestiging in den droge en in den natte.

Aanbrengen folie in den droge

Artikel nr. 587

Voor toepassing in den droge worden veelal LLDPE folies met een dikte van minimaal 1,5 mm toegepast. Ook worden PVC folies met een dikte van minimaal 1 mm gebruikt. Deze worden meestal geleverd in rollen van circa 2 meter breed. Bij aankomst wordt de dikte van het materiaal gekeurd. Ook wordt steekproefsgewijs de sterkte gecontroleerd op de trekbank. In de werkplaats worden hieruit de foliezeilen (= foliepakketten bestaande uit grote lappen die nog op kernen kunnen gerold van transporteerbare afmetingen en op het werk aan elkaar gelast moeten worden) samengesteld. De naden kunnen worden uitgevoerd volgens de heetelement lasmethode of HF lasmethode. De lasnaden worden visueel geïnspecteerd. Deze dienen te voldoen aan de beoordelingsrichtlijn BRL-K537 [95]. Ook kunnen de naden worden onderworpen aan een trekbankonderzoek om de trek- en pelsterkte te controleren. Bij geconstateerde gebreken wordt er door middel van vacuüm een dichtheidscontrole uitgevoerd. Hierbij wordt de las ingesmeerd met een passend schuimmiddel. Vervolgens wordt er een doorzichtige stolp overheen gezet en circa 0,2 bar vacuüm getrokken.

De zeilen worden op stalen kernen van bijvoorbeeld 7 m gerold en, voorzien van een beschermfolie en merknummer, naar de bouwplaats vervoerd, bijvoorbeeld per trailer. Daar dient een terrein te zijn ingericht voor de opslag van de folierollen. Het lossen van de rollen kan plaatsvinden middels een hydraulische graafmachine en/of shovel.

Nadat de damwanden van de foliekuip zijn geplaatst, wordt binnen de kuip ontgraven. Daarbij wordt de grondwaterstand binnen de kuip verlaagd tot 0,1 m onder het laagste ontgravingsniveau. Eventueel wordt de stijghoogte in de diepere watervoerende laag eveneens tijdelijk verlaagd. De te hanteren stijghoogtes evenals ontgravingsniveaus worden door het ontwerp bepaald met inachtneming van weerstand tegen opbarsten en eventueel slappe lagen ter hoogte van het daaruit volgende ontgravingsniveau.

Na ontgraven wordt aan de binnenzijde van de kuip beschermhout (bijvoorbeeld multiplex) tegen de damwanden aangebracht, zodat de folie tijdens het aanvullen niet in de damwandkassen wordt gedrukt. Een variant hierop is bijvoorbeeld de toepassing van bouwstaalnetten bekleed met geotextiel en viltdoek. De ondergrond wordt visueel geïnspecteerd op de beloopbaarheid (moet voldoende droog zijn). Verder moet deze vrij zijn van scherpe delen, puin, stukken hout, wortels en andersoortige begroeiing of materialen die de folie kunnen beschadigen. Abrupte hoogte verschillen zijn niet toegestaan. Tegen de kuipwand en op de bodem wordt een beschermdoek (bijvoorbeeld 500 grams geotextiel) gelegd ter bescherming van de folie.

De folie kan ter plaatse uit meerdere zeilen (= grote lappen die op kernen gerold naar de bouwlocatie worden getransporteerd) worden samengesteld, nadat deze met een kraan zijn gelegd en uitgerold. Lassen in de folie dienen loodrecht op de wegas te worden aangebracht. Hiermee wordt voorkomen dat lassen op taluds door afschuiven van aanvulzand en/of grond op trek worden belast. Leggen vindt plaats bij een buitentemperatuur tussen 5ºC en 40 ºC en een windkracht niet hoger dan 3 à 4 Bft. De afzonderlijke delen van de folie mogen alleen bij droog weer aan elkaar worden gelast bij een folietemperatuur tussen de 5 ºC en 50 ºC. In het werk worden de naden gerealiseerd en eventueel gerepareerd volgens de hetebout lasmethode of hete lucht overlap lasmethode volgens de eisen uit BRL-K537 [95]. Een visuele inspectie wordt uitgevoerd en eventuele gebreken en beschadigingen worden gerepareerd. Een dichtheidsonderzoek kan worden uitgevoerd door middel van overdruk op een in de las aangebracht doorlopend kanaal. Er mag niet gerookt worden in de nabijheid van de folie en de folie mag alleen belopen worden door bevoegd personeel met daarvoor geschikt schoeisel.

Vanuit een opgevouwen toestand wordt de folie tegen de damwand omhoog getrokken met handlieren. Aan de bovenzijde van de wandfolie zit een trekstrook van gewapende folie die de krachten van het omhoog lieren verdeelt. De lieren bevinden zich aan de bovenzijde (of achterzijde) van de damwand. Op de bodem kan de folie tegen beschadiging door de graafmachine worden beschermd met tempexplaten waaroverheen dunne houten planken worden gelegd. De houten planken moeten voldoende ver van het verticale deel van de folie gehouden worden om eventuele beschadiging van de folie te voorkomen. Ook kan er worden geëist, dat er pas overheen mag worden gereden nadat er tenminste 0,80 m zand op de folie is aangebracht.

Het aanvullen dient voorzichtig en in lagen (bijvoorbeeld van 2 m dik) te gebeuren, om te voorkomen dat de folie beschadigt. Het aanvulzand moet voldoende zwaar zijn (soortelijk gewicht voorgeschreven vanuit het ontwerp om voldoende weerstand te leveren tegen opwaartse kracht). Daarnaast moet het vrij zijn van verontreinigingen, met name scherpe onderdelen die de folie kunnen beschadigen. In de eerste aanvullaag kan een drainage worden aangebracht om de foliekuip te kunnen bemalen tijdens de bouwfase. Tijdens het aanvullen wordt hout tegen de damwanden gezet als bescherming van de folie tijdens het trekken van de damplanken in een later stadium. Er dient tevens extra aandacht te worden besteed aan het vullen van de damwandkassen met klei. Het zand moet tijdens aanbrengen goed worden verdicht.

Nadat de zandaanvulling langs de kuipwanden bijna op hoogte is, wordt de folie omgeslagen. Daarna kan de kuip verder worden aangevuld: eerst met zand en het bovenste deel eventueel met (gebiedseigen) grond. Eventueel worden damwandplanken getrokken, waarna het omgevouwen deel van de folie wordt vrij gegraven en weer naar buiten gevouwen.

Indien de folie aansluit op een betonconstructie (bijvoorbeeld cut-and-cover tunneltoerit), dient deze waterdicht te worden bevestigd middels een speciaal daarvoor ontwikkeld klemprofíel. Hiervoor is de folie ter plaatse voorzien van een gewapende strook waarin gaten kunnen worden geponst die overeenkomen met de boutgaten in het klemprofiel. Voor het in situ bouwen van de klembalk en het inklemmen van de folie is veelal een aparte bouwkuip nodig die afzonderlijk drooggezet kan worden, als een brievenbusconstructie. De kuip moet voldoende diep zijn om de folie vanaf de betonnen vloer een sprong naar een niveau te laten maken dat diep genoeg is om na aanvullen opbarsten te voorkomen. Aansluitingen kunnen ook in den natte worden gerealiseerd met een zgn. klemconstructie. Zie het handboek binnenstedelijke kademure (CUR 211) [96] en artikelen Specifieke detaillering voegen afgezonken tunnels en Folieconstructies van dit handboek voor verschillende oplossingen voor bevestiging in den droge en in den natte.