Zone voor installaties en bebording

Artikel nr. 29

Ten aanzien van de zone voor tunnelinrichting komen achtereenvolgens aan de orde:

  • informatiedragers;
  • elektronische installaties.

Informatiedra­gers

Tussen de bo­ven­kant van het pro­fiel van vrije ruimte en de on­der­kant van het dak van de tun­nel kunnen zich informatiedragers bevinden. Daarvan bestaan verschillende typen, een en ander afhan­ke­lijk van de lengte van de onder­door­gang. Zichtlengte speelt een belangrijke rol. Het is te adviseren om aan de informatie­dragers in tunnels extra eisen te stellen ten aanzien van robuustheid en bevestiging. Een mogelijke oplossing is om kwets­bare delen in het plafond op te nemen.

Voor tunnels bestaan spe­ciale matrixborden. Toepassing van verkeersborden in tun­nels moet zoveel mogelijk worden vermeden.

Technische instal­laties

De plaats van de diverse onderdelen van de technische installatie moet in onderlinge samenhang worden ge­zien. Toepassing van rijstrooksignalering, ver­keersob­servatie en perma­nente beman­ning hebben ge­leid tot het uit­groeien van verkeersobservatie naar een verkeersbewaking.

Ten behoeve van de Tunneltechnische installaties is veelal tenminste 0,30 m nodig bovenop het profiel van vrije ruimte (PVR). De ventilatoren moeten in dat geval al worden geplaatst in aparte lokale verhogingen, aangezien de diameter daarvan meestal circa 0,80 m tot 1,30 m bedraagt. Verhogingen in het tunnel dak ten behoeve van ventilatoren moeten in langsrichting onder circa 10 graden vloeiend verlopen, i.v.m. geleiding van de luchtstroom en het voorkomen van turbulentie stromingen.