Tunnelelement:
Een af te zinken tunneldeel, dat d.m.v. transport over water naar de plaats van afzinken wordt getransporteerd en na afzinken waterdicht wordt aangesloten op het landhoofd of een eerder afgezonken tunneldeel. Een afgezonken tunnel kan uit één of meerdere tunnelelementen bestaan.
Zinkvoegen:
Voeg, cq. aansluitvlak tussen tunnelelementen onderling of tussen tunnelelement en landhoofd. De combinatie van gina- en omegaprofiel zorgt voor de waterdichtheid tussen de tunnelelementen.
Sluitvoeg:
Laatste zinkvoeg, met extra ruimte t.b.v. de manoeuvreerbaarheid van het laatst af te zinken tunnelelement.
Tunnelmoten:
Aparte segmenten waaruit een tunnelelement is opgebouwd. Tussen de verschillende tunnelmoten van één tunnelelement bevinden zich mootvoegen.
Kraagconstructie:
Spie-mof verdeuveling langs de omtrek van de doorsnede.
Tandconstructie:
Gelokaliseerde verdeuveling t.p.v. de wanden van de doorsnede.
Onderstroomlaag:
Funderingsbed van een afgezonken tunnel, aangebracht d.m.v. het onderstromen met zand.
Onderspoellaag:
Funderingsbed van afgezonken tunnel, aangebracht d.m.v. onderspoelen met zand (wordt heden ten dage niet meer toegepast).
Grindbed:
Fundering van afgezonken tunnel op grindruggen.
Bouwdok:
Inrichting,waar in den droge tunnelelementen gebouwd worden en die vervolgens onder water te zetten is, zodat de tunnelelementen drijvend naar de afzinksleuf kunnen worden getransporteerd.
Afzinksleuf:
Verdieping in de bodem van de waterweg waarin de tunnelelementen worden afgezonken.
Ballastbeton:
Laag beton op de vloer van de tunnel, die er in de gebruiksfase mede voor zorgt dat het verticale evenwicht verzekerd is.
Vulbeton:
Na het afzinken aangebrachte betonnen bescherming van de waterafdichtende rubberen profielen bij zink- en sluitvoegen.
Tabel 12.2 – Veel voorkomende termen, specifiek in relatie tot afgezonken tunnels