Navigatie in het document kan op de volgende manieren geschieden:

  • Door in het linker deelvenster door te klikken van hoofdonderwerp naar subonderwerpen, totdat het gewenste subonderwerp is bereikt.
  • Door het invoeren van een zoekterm.
  • Door binnen een eenmaal geopend artikel door te klikken op hyperlinks in de tekst.

Het handboek is ingedeeld in een vijftal hoofdonderwerpen:

  • In ‘Introductie’ worden definities en terminologie vastgelegd, wordt ingegaan op de geometrie van tunnels voor verschillende doeleinden en worden bouwmethoden beschreven.
  • In ‘Ontwerpaspecten’ worden allereerst de algemene eisen en beoordelingscriteria omschreven en wordt onderscheid gemaakt tussen de ontwerpaspecten voor de uitvoering en de uiteindelijk te bouwen constructie. Hierbij komen zowel aspecten waarmee rekening moet worden gehouden, als ontwerpmethoden aan bod.
  • In ‘Ontwerpaspecten Definitieve constructie’ en ‘Ontwerpaspecten Uitvoering’ komen de best practices aan bod, waarbij voor zover mogelijk onderscheid is gemaakt tussen tijdelijke en permanente constructies. Met tijdelijke constructies wordt hier vooral verwezen naar constructies die spelen in de bouwfase, dus onder dit hoofdonderwerp zijn de verschillende uitvoeringsprincipes ook uitgebreid terug te vinden.
  • In ‘Uitvoering’ tenslotte worden het uitvoeringsproces en verschillende uitvoeringsmethoden beschreven.

Veel voorkomende termen

Artikel nr. 12

Algemeen

Tabel 12.1 - Veel voorkomende termen algemeen

Referentieperiode:
De periode die wordt gebruikt ter bepaling van de karakteristieke belastingen op het bouwwerk.
Ontwerplevensduur:
De periode waarbinnen de constructie kan worden behouden met behoud van het geëiste veiligheidsniveau, uitgaande van normaal onderhoud.
Bakconstructie:
Een U-vormige constructie, al dan niet verdiept gelegen, ten behoeve van een weg of spoorweg.
Toerit:
Het constructieonderdeel dat de aansluiting verzorgt van de weg op maaiveld naar de tunnel, het aquaduct, de onderdoorgang of verdiepte weg.
Dienstgebouw:
Een gebouw, op of naast een kunstwerk, waarin de elektro-mechanische installaties van het kunstwerk zijn opgesteld.
Bedieningsgebouw:
Een gebouw waarin alle functies van de elektromechanische installaties bestuurd en bewaakt worden.
Centrale bediening:
Een combinatie van bediening van meerdere objecten, soms verkeerscentrale genoemd.
Waterkelder:
Een ruimte waarin hemelwater, eventueel lekwater en verloren vloeistoffen, tijdelijk opgeslagen worden.
Pompenkamer:
Een droge ruimte, meestal boven de waterkelder, waarin de voorzieningen voor de pompinstallatie zijn opgenomen.
Ingangs- en uitgangsportaal:
Locatie waar de tunneltoerit overgaat in het gesloten deel.
Tunnelmond:
Einde van het gesloten tunneldeel.
Middentunnelkanaal:
Kanaal tussen twee tunnelbuizen in, meestal in gebruik als vluchtweg.
Middenkelder:
Waterkelder op het diepste punt van een tunnel.

In relatie tot afgezonken tunnel

Tabel 12.2 - Veel voorkomende termen in relatie tot afgezonken tunnels

Tunnelelement:
Het bij een af te zinken tunnel deel dat d.m.v. transport over water naar de plaats van afzinken wordt getransporteerd.
Elementvoegen:
Voegen tussen de tunnelelementen.
Zinkvoegen:
Voeg waarin de combinatie van gina- en omegaprofiel voor de waterdichtheid tussen de tunnelelementen zorgt draagt.
Sluitvoeg:
Enkele voeg die als laatste wordt aangebracht.
Tunnelmoten:
Aparte delen waaruit een tunnelelement is opgebouwd.
Mootvoeg:
Voeg waarin een rubbermetalen voegstrook voor de waterdichtheid zorg draagt.
Verdeuveling:
Voorziening om dwarskrachtverschillen t.p.v. de voegen op te nemen.
Kraagconstructie:
Spie-mof verdeuveling langs de omtrek van de doorsnede.
Tandconstructie:
Gelokaliseerde verdeuveling t.p.v. de wanden van de doorsnede.
Onderstroomlaag:
Funderingsbed van een afgezonken tunnel, aangebracht d.m.v. het onderstromen met zand.
Onderspoellaag:
Funderingsbed van afgezonken tunnel, aangebracht d.m.v. onderspoelen met zand (wordt heden ten dage niet meer toegepast).
Grindbed:
Fundering van afgezonken tunnel op grindruggen.
Bouwdok:
Inrichting,waa r in den droge tunnelelementen gebouwd worden en die vervolgens onder water te zetten is, zodat de tunnelelementen drijvend naar de afzinksleuf kunnen worden getransporteerd.
Afzinksleuf:
Verdieping in de bodem van de waterweg waarin de tunnelelementen worden afgezonken.
Ballastbeton:
Laag beton op de vloer van de tunnel, die er in de gebruiksfase mede voor zorgt dat het verticale evenwicht verzekerd is.
Vulbeton:
Na het afzinken aangebrachte betonnen bescherming van de waterafdichtende rubberen profielen bij zink- en sluitvoegen.