Navigatie in het document kan op de volgende manieren geschieden:

  • Door in het linker deelvenster door te klikken van hoofdonderwerp naar subonderwerpen, totdat het gewenste subonderwerp is bereikt.
  • Door het invoeren van een zoekterm.
  • Door binnen een eenmaal geopend artikel door te klikken op hyperlinks in de tekst.

Het handboek is ingedeeld in een vijftal hoofdonderwerpen:

  • In ‘Introductie’ worden definities en terminologie vastgelegd, wordt ingegaan op de geometrie van tunnels voor verschillende doeleinden en worden bouwmethoden beschreven.
  • In ‘Ontwerpaspecten’ worden allereerst de algemene eisen en beoordelingscriteria omschreven en wordt onderscheid gemaakt tussen de ontwerpaspecten voor de uitvoering en de uiteindelijk te bouwen constructie. Hierbij komen zowel aspecten waarmee rekening moet worden gehouden, als ontwerpmethoden aan bod.
  • In ‘Ontwerpaspecten Definitieve constructie’ en ‘Ontwerpaspecten Uitvoering’ komen de best practices aan bod, waarbij voor zover mogelijk onderscheid is gemaakt tussen tijdelijke en permanente constructies. Met tijdelijke constructies wordt hier vooral verwezen naar constructies die spelen in de bouwfase, dus onder dit hoofdonderwerp zijn de verschillende uitvoeringsprincipes ook uitgebreid terug te vinden.
  • In ‘Uitvoering’ tenslotte worden het uitvoeringsproces en verschillende uitvoeringsmethoden beschreven.

Uitvoeringstechnische voor- en nadelen

Artikel nr. 585

Bij een polderconstructie bestaat de horizontale waterkering uit een natuurlijke waterremmende laag in de ondergrond of een kunstmatig aangebrachte folieconstructie. Een natuurlijke waterremmende laag is gratis, maar stelt wel eisen aan de inheidiepte van de kuipwanden. Ook is er vaak onzekerheid m.b.t. de continuïteit van de aanwezige afsluitende lagen. Toepassing van zandkolommen in combinatie hiermee kan desastreus zijn.

 

De verticale waterkering wordt verzorgd door constructieve wanden (bijvoorbeeld damwanden, combiwanden of diepwanden). Bij de zogenaamde V-polder worden de damwanden onder een hoek ingeslagen, zodat de twee wanden samen een V vormen. De aansluiting onderin wordt afgedicht d.m.v. injecteren.

 

Bij toepassing van een folieconstructie wordt deze doorgaans doorgezet tot aan de benodigde kerende hoogte. Daarbij kan de folie met het talud meelopen, waardoor er boven de folie overal voldoende grond is om weerstand tegen de waterdruk onder de folie te leveren. Bij gebrekkige ruimte kan de folie ook langs de (tijdelijke) damwand omhoog worden geleid. Vóór de folie moet voldoende grond, eventueel in combinatie met een permanente keerwand, aanwezig zijn om naar binnen drukken van het verticale gedeelte van de folie door het grondwater te voorkomen. Dit principe wordt een U-polder genoemd. Een innovatieve variant hierop is de damwandpolder, waarbij de damwand een permanente functie heeft. De folieconstructie komt tussen de damwand en een betonnen voorzetwand die tevens de functie heeft van een keerwand om te voorkomen dat de folie naar binnen wordt gedrukt. De ruimte tussen folie en damwand wordt in de eindfase gevuld met cement-bentoniet.

 

Op het principe en de ontwerptechnische zaken van polderconstructies wordt in artikel Specifieke detaillering voegen afgezonken tunnels van dit handboek ingegaan. Dit artikel beschrijft de uitvoeringsaspecten bij het realiseren van een folieconstructie. De kosten van een folie zijn veelal lager dan een onderwaterbetonvloer en/of constructieve vloer met trekelementen. Daartegenover staat meer en (mede vanwege de benodigde verdichting) duurdere grondverzet. Ook de kwetsbaarheid van de folie, met name tijdens de uitvoering, is een minpunt voor folieconstructies.