Brandbeveiliging
Het uitgangspunt is het gebruik van onbrandbare materialen. De kabelgoten van beton worden bij voorkeur zo laag mogelijk onder de voetpaden gelegd.
In de personeelsruimtes worden enige brandblussers geplaatst. Er worden geen bluswateraansluitingen aangebracht in het station en in de tunnel zelf.
Nooduitgangen
De tunnel moet zijn voorzien van voldoende nooduitgangen op maximaal 300 m loopafstand, noodverlichting, bewegwijzering en looppaden.
Elk perron moet twee onafhankelijke uitgangen hebben, op voldoende afstand van elkaar. Er moet tenminste één vluchtweg zijn die onafhankelijk is van andere systemen, bijvoorbeeld een vluchtpad in de tunnel.
Ventilatie
Bij minder diep gelegen metrotunnels bevinden zich voor en achter de stations ventilatieschachten met een directe verbinding met de buitenlucht. Bij diepgelegen tunnels zijn de kosten voor het realiseren van ventilatieschachten dermate hoog, dat eerder aan geforceerde ventilatie moet worden gedacht.
Sociale veiligheid
In verband met sociale veiligheid moeten alle loopverbindingen zo kort mogelijk gehouden worden en hoeken/nissen waar mogelijk worden vermeden. Tevens moet het station zo dicht mogelijk tegen het maaiveld aangelegd worden.