Een zinktunnel wordt niet gebouwd op de locatie waar deze moet liggen. De af te zinken tunnel wordt gebouwd in een bouwdok, dat soms naast het tracé ligt (Heinenoordtunnel) maar soms ook heel ver weg (Wijkertunnel, die zelfs over zee werd getransporteerd). Ook kan de zinktunnel ter plaatse worden gebouwd door een deel van het tracé tijdelijk als een bouwdok in te richten (Zeeburgertunnel) of in de toerit. Voorbeelden van het laatste zijn de aquaducten Margriettunnel, Alphen a/d rijn en Walcheren. Afhankelijk van de lengte van het afgezonken deel van de tunnel wordt deze, op economische en bouwtechnische gronden, verdeeld in een aantal tunnelelementen die later één voor één worden afgezonken en waterdicht aan moeten sluiten. De aansluitvlakken worden de zinkvoegen genoemd.
Voor het afzinken van het laatste tunnelelement is extra ruimte nodig voor de manoeuvreerbaarheid (toleranties) om veilig te kunnen afzinken tussen twee elementen (of element en landhoofd). Hierdoor ontstaat, na het aansluiten van dat tunnelelement op het voorgaande, aan de andere zijde van het tunnelelement, een opening van circa 1,20 m die de sluitvoeg wordt genoemd. Deze sluitvoeg ligt tussen twee tunnelelementen of tussen een tunnelelement en het landhoofd (of overgangsgedeelte). Dit laatste is meestal niet het geval omdat er voldoende waterdiepte of ruimte naast het element moet zijn om het laatste element op zijn plaats te leggen. De sluitvoeg wordt bij voorkeur zoveel mogelijk buiten de vaargeul gepositioneerd. Enerzijds ter voorkoming van stremmingen voor de scheepvaart, anderzijds ter voorkoming van belemmering van de werkzaamheden aan de sluitvoeg door wervelingen van de stuwstraalstromen van schepen.
Zink- en sluitvoegen van afgezonken tunnels moeten de volgende functies vervullen:
-
de tunnelelementen moeten op elkaar aan kunnen sluiten;
-
er dient een waterdichte constructie gemaakt te worden;
-
er moeten geringe bewegingen loodrecht op het voegvlak mogelijk zijn;
-
er moeten geringe rotaties loodrecht op as tunnel mogelijk zijn;
-
de verschilverplaatsing en -rotatie in de voegen moeten worden voorkomen.
Op deze manier vormen de moten van de tunnelelementen een waterdichte ”kettinglijn” waarbij de zink- en sluitvoegen samen met de mootvoegen de schakels vormen. In opvolgende artikelen worden deze verschillende voegtypen achtereenvolgens beschreven.
Nadere informatie over zinkvoegdetaillering kan tevens worden gevonden in het COB rapport Instandhouding zinkvoegen [157].
Kennisbank