Navigatie in het document kan op de volgende manieren geschieden:

  • Door in het linker deelvenster door te klikken van hoofdonderwerp naar subonderwerpen, totdat het gewenste subonderwerp is bereikt.
  • Door het invoeren van een zoekterm.
  • Door binnen een eenmaal geopend artikel door te klikken op hyperlinks in de tekst.

Het handboek is ingedeeld in een vijftal hoofdonderwerpen:

  • In ‘Introductie’ worden definities en terminologie vastgelegd, wordt ingegaan op de geometrie van tunnels voor verschillende doeleinden en worden bouwmethoden beschreven.
  • In ‘Ontwerpaspecten’ worden allereerst de algemene eisen en beoordelingscriteria omschreven en wordt onderscheid gemaakt tussen de ontwerpaspecten voor de uitvoering en de uiteindelijk te bouwen constructie. Hierbij komen zowel aspecten waarmee rekening moet worden gehouden, als ontwerpmethoden aan bod.
  • In ‘Ontwerpaspecten Definitieve constructie’ en ‘Ontwerpaspecten Uitvoering’ komen de best practices aan bod, waarbij voor zover mogelijk onderscheid is gemaakt tussen tijdelijke en permanente constructies. Met tijdelijke constructies wordt hier vooral verwezen naar constructies die spelen in de bouwfase, dus onder dit hoofdonderwerp zijn de verschillende uitvoeringsprincipes ook uitgebreid terug te vinden.
  • In ‘Uitvoering’ tenslotte worden het uitvoeringsproces en verschillende uitvoeringsmethoden beschreven.

Groutankers

Artikel nr. 576

Vóór het boren moet middels een KLIC-melding kabels en leidingen worden gelokaliseerd, gemarkeerd en zonodig verlegd. Voor de werkzaamheden is een werkterrein nodig van circa 8 m breedte. Daarnaast moet er een opstelplaats zijn (bijvoorbeeld 6 m x 4 m) met voldoende draagkracht voor een cementsilo (bijvoorbeeld een 30 tons silo), bij voorkeur minder dan 100 m verwijderd van de ankerboormachine en bereikbaar voor 30 tons cementbulkauto’s. Leidingwater moet met voldoende capaciteit (bijvoorbeeld minimaal 10 m3/uur) aanwezig zijn in de buurt van de groutmenginstallatie (bijvoorbeeld binnen 50 m). Verdere benodigdheden zijn een groutmengpomp, een hulpkraan, een aggregaat en een materiaalcontainer.

Groutankers worden aangebracht met een ankerboormachine van bijvoorbeeld 15 ton. De helling van de boormakelaar wordt bepaald met een hellingwaterpas. De gaten in de damwand hebben ten opzichte van de boorkopdiameter van het anker een overmaat van circa 1 cm. Nadat de eerste ankerstang is ingeladen en de boorkop op de ankerstang is geplaatst, begint het boren onder gelijktijdige injectie van water en/of een dun groutmengsel (watercementfactor circa 0,8-1,0) met een injectiedruk van 6 tot 8 bar om het boorgat te stabiliseren en verstopping van de injectieopeningen in de boorkop te voorkomen. Nadat de eerste ankerstang bijna volledig is ingeboord, wordt deze afgekoppeld en wordt de tweede ankerstang ingeladen. Het proces herhaalt zich totdat de benodigde ankerlengte is bereikt.

Na het bereiken van de draagkrachtige laag wordt het groutlichaam geformeerd door over te schakelen op het injecteren van een groutmengsel met een watercementfactor van 0,50 tot 0,55. Tijdens deze handeling wordt de injectiedruk van 6 tot 8 bar in stand gehouden. Na op diepte te zijn gekomen, wordt een anker na een korte rustperiode nageperst tot bijvoorbeeld 30 bar of totdat voldoende cement is toegevoegd. Hierdoor wordt de grond rondom het groutlichaam opgespannen.

Na het aanbrengen van de groutinjectieankers is een verhardingstijd van circa 14 kalenderdagen nodig voordat deze mogen worden getest en vervolgens belast. Er zijn veel methoden om groutankers te testen. Een mogelijkheid is het uitoefenen van een trekkracht op het anker met een hydraulische vijzel. De hydro-unit is voorzien van een manometer waarop de vijzelkracht is af te lezen. Met de meetklok kan de ankerkopverplaatsing met een nauwkeurigheid van 0,01 mm worden afgelezen. Vanwege de gevoeligheid van de meetapparatuur mogen tijdens de beproevingen binnen een straal van 25 m geen andere werkzaamheden worden uitgevoerd.

Groutinjectieankers worden standaard onderworpen aan een controleproef conform CUR 166 [7]. Daarbij wordt in enkele minuten de testbelasting in een aantal stappen opgebouwd en daarna weer trapsgewijs afgelaten. Tegelijkertijd wordt gemeten of de kruipmaat de toegestane waarde niet overschrijdt. Om kruipeffecten te bepalen, wordt op een aantal ankers (bijvoorbeeld 5%) een langeduurproef uitgevoerd, eveneens volgens CUR 166. Hierbij worden de ankers langer belast, bijvoorbeeld twee uur. Deze ankers hoeven niet meer met een controleproef te worden getest. Voor meer informatie over testen van groutankers wordt verwezen naar CUR 166.

Figuur 576.1 - Testen groutanker