Navigatie in het document kan op de volgende manieren geschieden:

  • Door in het linker deelvenster door te klikken van hoofdonderwerp naar subonderwerpen, totdat het gewenste subonderwerp is bereikt.
  • Door het invoeren van een zoekterm.
  • Door binnen een eenmaal geopend artikel door te klikken op hyperlinks in de tekst.

Het handboek is ingedeeld in een vijftal hoofdonderwerpen:

  • In ‘Introductie’ worden definities en terminologie vastgelegd, wordt ingegaan op de geometrie van tunnels voor verschillende doeleinden en worden bouwmethoden beschreven.
  • In ‘Ontwerpaspecten’ worden allereerst de algemene eisen en beoordelingscriteria omschreven en wordt onderscheid gemaakt tussen de ontwerpaspecten voor de uitvoering en de uiteindelijk te bouwen constructie. Hierbij komen zowel aspecten waarmee rekening moet worden gehouden, als ontwerpmethoden aan bod.
  • In ‘Ontwerpaspecten Definitieve constructie’ en ‘Ontwerpaspecten Uitvoering’ komen de best practices aan bod, waarbij voor zover mogelijk onderscheid is gemaakt tussen tijdelijke en permanente constructies. Met tijdelijke constructies wordt hier vooral verwezen naar constructies die spelen in de bouwfase, dus onder dit hoofdonderwerp zijn de verschillende uitvoeringsprincipes ook uitgebreid terug te vinden.
  • In ‘Uitvoering’ tenslotte worden het uitvoeringsproces en verschillende uitvoeringsmethoden beschreven.

Richtlijnen Ontwerpen Kunstwerken (ROK)

Artikel nr. 111

In de ROK [27] zijn temperatuureisen opgenomen voor rijkstunnels gelegen onder open water en voor overige rijkstunnels (anders dan onder open water). Er zijn tevens temperatuureisen opgenomen voor stalen damwanden bij rijkstunnels, die een blijvende constructieve functie vervullen. Alle gegeven maximale waarden voor de temperaturen gelden zowel tijdens de duur van de brand als na het tijdstip van beëindiging van de brand. Naast de gestelde temperatuureisen dient aan de eisen uit de RTD 1030 [142] m.b.t. de brandwerendheid van de constructie te worden voldaan.

Naar aanleiding van de in 2017 vastgestelde problematiek rond het afspatten van in tunnels toegepast beton heeft Rijkswaterstaat de RTD 1030: Richtlijn brandwerende constructies uitgebracht. In deze RTD wordt voor nieuw te bouwen tunnels aangegeven welke methoden beschikbaar zijn waarmee de brandwerendheid van de constructie kan worden aangetoond. Er zijn 2 methoden om aan de brandwerendheidseisen te voldoen: de eenvoudige methode waarbij de temperatuur aan het betonoppervlak wordt beperkt tot ca. 100°C of de uitgebreide methode waarbij het systeem van beton + bescherming wordt ontworpen en geverifieerd aan de hand van hitteproeven en er door middel van controle en monitoring voor wordt gezorgd dat datgene wat getest is, ook in de praktijk wordt gerealiseerd. E.e.a. is ook in lijn gebracht met de update van het Efectis testprotocol Efectis-R0695:2020 Fire testing procedure for concrete tunnel linings and other tunnel components. In dit testprotocol is naast een beschrijving van hitteproeven op kleine en grote oven, beschreven hoe met een mobiele oven brandproeven kunnen worden uitgevoerd in een bestaande tunnel.

Volgens ROK [27] paragraaf 5.2 geldt voor rijkstunnels, tenzij anders is voorgeschreven in de betreffende vraagspecificatie, gedurende 120 minuten de RWS-brandkromme (NEN-EN 1991-1-2/NB, artikel 3.2.4 [101]) voor het gesloten deel en de koolwaterstofkromme (Hydrocarbon) (NEN-EN 1991-1-2, artikel 3.2.3 [101]) voor het niet-gesloten deel (toeritten).

Als gevolg van het na-ijleffect zal de temperatuur in de constructie nog oplopen na beëindiging van de brand en pas daarna daadwerkelijk afkoelen.

Voor een verdere toelichting wordt ook verwezen naar de Landelijke Tunnel Standaard v1.2 [75]. De opdrachtgever kan, op basis van een beschouwing van het aanwezige risico in relatie tot de kosten, beslissen om andere brandkrommen te hanteren en/of de tijdsduur van de brandkrommen te beperken. De mate van repareerbaarheid is altijd een belangrijk aspect bij de keuze van de voor te schrijven brandkromme, omdat het uitgangspunt is dat tunnels na het optreden van een grote brand repareerbaar moeten zijn. In dit kader is ook de situering van de tunnel van belang (bijvoorbeeld wel of niet onder open water). Verondersteld kan worden dat het extra temperatuureffect dat ontstaat wanneer tevens het asfaltwegdek in brand staat is opgenomen in de RWS-brandkromme. De opgelegde vervorming als gevolg van de temperatuurbelasting tijdens de brand wordt geacht geen invloed te hebben op de sterkte van de constructie tijdens de brand. Daarom hoeft de brandbelasting niet te worden meegenomen bij het bepalen van de krachtswerking. Dit geldt niet voor constructiedelen die de constructieve integriteit waarborgen waarvan de werking verloren kan gaan bij temperatuurbelasting, zoals stempels in toeritten (knik, pons etc.). In deze gevallen moeten de gevolgen van temperatuurbelasting, bijvoorbeeld stempeluitval, wél worden beschouwd.

In het geval van onderdoorgangen < 250 m gesloten lengte zijn voorzieningen m.b.t. brandwerendheid niet verplicht, echter kan een opdrachtgever of stakeholder hier in het kader van beschikbaarheid van de aan te leggen verbinding of van boven- of onderlangs kruisende verbindingen hier wel eisen aan stellen.