Navigatie in het document kan op de volgende manieren geschieden:

  • Door in het linker deelvenster door te klikken van hoofdonderwerp naar subonderwerpen, totdat het gewenste subonderwerp is bereikt.
  • Door het invoeren van een zoekterm.
  • Door binnen een eenmaal geopend artikel door te klikken op hyperlinks in de tekst.

Het handboek is ingedeeld in een vijftal hoofdonderwerpen:

  • In ‘Introductie’ worden definities en terminologie vastgelegd, wordt ingegaan op de geometrie van tunnels voor verschillende doeleinden en worden bouwmethoden beschreven.
  • In ‘Ontwerpaspecten’ worden allereerst de algemene eisen en beoordelingscriteria omschreven en wordt onderscheid gemaakt tussen de ontwerpaspecten voor de uitvoering en de uiteindelijk te bouwen constructie. Hierbij komen zowel aspecten waarmee rekening moet worden gehouden, als ontwerpmethoden aan bod.
  • In ‘Ontwerpaspecten Definitieve constructie’ en ‘Ontwerpaspecten Uitvoering’ komen de best practices aan bod, waarbij voor zover mogelijk onderscheid is gemaakt tussen tijdelijke en permanente constructies. Met tijdelijke constructies wordt hier vooral verwezen naar constructies die spelen in de bouwfase, dus onder dit hoofdonderwerp zijn de verschillende uitvoeringsprincipes ook uitgebreid terug te vinden.
  • In ‘Uitvoering’ tenslotte worden het uitvoeringsproces en verschillende uitvoeringsmethoden beschreven.

Bouwtoleranties

Artikel nr. 558

Voor diepwanden zijn de volgende toleranties gegeven in de NEN-EN 1538:2010 [35]:

  • horizontale afwijking ontgraven zijde t.h.v. bovenkant geleidewand: +25/-50 mm; + is ontgravingszijde;
  • afwijking van het verticale vlak: +/-1%;
  • breedte wapeningskorf: +/-10 mm;
  • niveau bovenkant wapeningskorf na betonstort: +/-50 mm;
  • niveau in te storten onderdelen, stekken, stekankers na betonstort: +/-70 mm.

Bij aanwezigheid van keien en andere obstakels in de grond mogen in bepaalde gevallen grotere toleranties worden gehanteerd. Zie NEN-EN 1538 voor meer en volledige tolerantie-eisen aan diepwanden.

Indien de diepwand moet aansluiten op een waterremmende laag (in geval van een polderconstructie) of draagkrachtige laag (in geval verticale belastingen moeten worden afgedragen) in de bodem, dient voldoende overlap aanwezig te zijn. Aangezien de hoogteligging van de grondlagen over het algemeen niet exact bekend is over de gehele lengte van de diepwand, moet hier in de uitvoering tijdens het ontgraven de nodige aandacht aan besteed worden.