Navigatie in het document kan op de volgende manieren geschieden:

  • Door in het linker deelvenster door te klikken van hoofdonderwerp naar subonderwerpen, totdat het gewenste subonderwerp is bereikt.
  • Door het invoeren van een zoekterm.
  • Door binnen een eenmaal geopend artikel door te klikken op hyperlinks in de tekst.

Het handboek is ingedeeld in een vijftal hoofdonderwerpen:

  • In ‘Introductie’ worden definities en terminologie vastgelegd, wordt ingegaan op de geometrie van tunnels voor verschillende doeleinden en worden bouwmethoden beschreven.
  • In ‘Ontwerpaspecten’ worden allereerst de algemene eisen en beoordelingscriteria omschreven en wordt onderscheid gemaakt tussen de ontwerpaspecten voor de uitvoering en de uiteindelijk te bouwen constructie. Hierbij komen zowel aspecten waarmee rekening moet worden gehouden, als ontwerpmethoden aan bod.
  • In ‘Ontwerpaspecten Definitieve constructie’ en ‘Ontwerpaspecten Uitvoering’ komen de best practices aan bod, waarbij voor zover mogelijk onderscheid is gemaakt tussen tijdelijke en permanente constructies. Met tijdelijke constructies wordt hier vooral verwezen naar constructies die spelen in de bouwfase, dus onder dit hoofdonderwerp zijn de verschillende uitvoeringsprincipes ook uitgebreid terug te vinden.
  • In ‘Uitvoering’ tenslotte worden het uitvoeringsproces en verschillende uitvoeringsmethoden beschreven.

Iedere stad met t­ram/me­tro-vervoer heeft eigen typen rijtuigen en stelt daarop eigen speci­fieke eisen. Bij het ontwerpen van een tunnel voor t­ram/me­tro-vervoer zul­len de betrokken instanties geraad­pleegd moeten worden voor de van toepassing zijnde voorschriften in de betreffende gemeente. Als voorbeeld kan worden genoemd het voorschrift van de gemeente Den Haag HTM INFRA – Ontwerp Spoor Stadsnet [58]. In dit artikel komen aan de orde:

  • de rijsnelheid;
  • de ondergrondse stations en halteafstanden;
  • de perronafmetingen;
  • de voedingssecties.

De gegeven waarden in deze en de hierna volgende artikelen zijn ter indicatie.

Rijsnelheid

De maximumsnelheid van de metro is 80 km/h. De wet laat evenwel een maximumsnelheid van 90 km/h toe. Mogelijk wordt dit in de toekomst 100 km/h.

Bij de tram wordt meestal gesproken over een gemiddelde in plaats van een maximumsnelheid. De aangehouden gemiddelde snelheid is 20-25 km/h. De maximum­snel­heid voor een tram is veelal lager dan bij de metro, bijvoorbeeld 70 km/h.

Ondergrondse stations en halteafstanden

De gemiddelde stationsafstand voor de metro bedraagt 800 tot 1500 m. Het aanleggen van stations boven de verbindende tunnelstukken geeft in de exploitatie voordelen met betrek­king tot het energieverbruik. Bovendien zijn dan de verbindingen met het maaiveld beperkt, hetgeen voor de reizigers plezierig is.

Bij de metro liggen de halten op een gemiddelde onderlinge afstand van 800 à 1000 m. In het kernge­bied is de halteaf­stand beperkt tot circa 500 m, daarbui­ten komen veelal halteafstanden van 1000 tot 1200 m voor.

Bij de tram is de halteafstand gemid­deld 400 à 500 m. In de periferie zijn grotere afstanden van toepassing.

Perronafmetingen metro

De perronafmetingen van de metro bedragen:

  • vrije lengte 120 m;
  • Rmin 800 m;
  • hoogte 1,00 m ± 0.01 m boven BS;
  • breedte zijperron minimaal 3,50 m;
  • breedte middenperron:met centrale in­gangbreedte centraal toegangs­blok plus minimaal 3,00 m aan bei­de zij­den van de toe­gangspartij; bij gebogen perrons­ 3,75 m met koptoe­gang minimaal 7,00 m.

Perronafmetingen tram

De perronafmetingen van de tram bedragen:

  • minimumlengte 30 m;
  • Rmin 1000 m bij bolle bogen;
  • Rmin 1500 m bij holle bogen;
  • hoogte 0,78 m ± 0,01 boven BS;
  • breedte zijperrons 3,00 m;
  • breedte eilandperrons 6,00 m;
  • doorloopbreedte abri’s minimaal 1,50 m.

Opmerking:

De perronlengte wordt bepaald door de maximale treinlengte. De breedte is afhankelijk van de reizi­gersbelasting van het station en de situering (zij- en/of middenlig­ging) en het al of niet voorhanden zijn van treinen met ver­schillende bestem­mingen (wachtende reizigers).

De genoemde perronbreedte moet obstakelvrij zijn. Met name bij ondergrondse stations moet de breedte ruim beme­ten zijn; een netto maat van 4,00 m heeft bij zij­perrons de voorkeur. Bij voorkeur rechte perrons aanleggen.

Voedingssecties metrolijn

Een traject is verdeeld in voedingssec­ties. Elke sectie wordt aan beide uitein­den door een gelijkrichterstation ge­voed. De maximumlengte van een sectie is circa 1800 m. De voeding geschiedt via een stroom­rail of via een bovenleiding.