Navigatie in het document kan op de volgende manieren geschieden:

  • Door in het linker deelvenster door te klikken van hoofdonderwerp naar subonderwerpen, totdat het gewenste subonderwerp is bereikt.
  • Door het invoeren van een zoekterm.
  • Door binnen een eenmaal geopend artikel door te klikken op hyperlinks in de tekst.

Het handboek is ingedeeld in een vijftal hoofdonderwerpen:

  • In ‘Introductie’ worden definities en terminologie vastgelegd, wordt ingegaan op de geometrie van tunnels voor verschillende doeleinden en worden bouwmethoden beschreven.
  • In ‘Ontwerpaspecten’ worden allereerst de algemene eisen en beoordelingscriteria omschreven en wordt onderscheid gemaakt tussen de ontwerpaspecten voor de uitvoering en de uiteindelijk te bouwen constructie. Hierbij komen zowel aspecten waarmee rekening moet worden gehouden, als ontwerpmethoden aan bod.
  • In ‘Ontwerpaspecten Definitieve constructie’ en ‘Ontwerpaspecten Uitvoering’ komen de best practices aan bod, waarbij voor zover mogelijk onderscheid is gemaakt tussen tijdelijke en permanente constructies. Met tijdelijke constructies wordt hier vooral verwezen naar constructies die spelen in de bouwfase, dus onder dit hoofdonderwerp zijn de verschillende uitvoeringsprincipes ook uitgebreid terug te vinden.
  • In ‘Uitvoering’ tenslotte worden het uitvoeringsproces en verschillende uitvoeringsmethoden beschreven.

Aantal sporen en spoorafstanden (tussenspoor)

Meestal worden 2 sporen naast elkaar geplaatst en bij een eindstation 3 sporen. Met betrekking tot spoorafstanden zijn er geen standaardregels (onder andere door ver­schillen­de breedtes van het materieel). In Rotterdam worden de volgende spoorafstanden in rechtstand aange­houden:

  • Metro:
  • 4,00 m standaard;
  • 3,48 bij wissels (1 : 9 koud tegen elkaar);
  • 3,84 m bij wissels (1 : 12).

 

  • Tram:
  • 2,70 m zonder mas­ten;
  • 3,30 m met masten.

 

In Den Haag worden de volgende minimale spoorafstanden in rechtstand aange­houden (Trams):

  • 3,10 m bij open baan constructies in ballast;
  • 3,00 m bij wegdek constructies en/of vaste constructies op kunstwerken.

 

Profiel van vrije ruimte

Hiervoor bestaan geen standaardregels. In het PVR kunnen de volgen­de elemen­ten zijn opgenomen:

  • wagenprofiel – de afmetingen van het rijtuig zon­der spelingen en toleranties;

  • kinematisch profiel – wagenprofiel vermeerderd met schommel-, rol- en slingerbewegingen;

  • omgrenzingsprofiel – kinematisch profiel vermeerderd met de afwij­kingen / toleranties van de tracégeleiders.

 

Het PVR wordt gevormd door het omgren­zingsprofiel te vermeerderen met een speling aan beide zijden en aan de bovenkant. Binnen dit profiel mogen zich geen obstakels bevinden.

Het PVR vermeerderd met ruimten voor geleidingen, looppad, veiligheidsnis­sen en apparatuur vormt het bouw­profiel.

 

Breedte materieel

Er bestaat geen standaard breedte voor het materieel.

 

Voorbeelden tram:

  • Den Haag: 2,35 m, wordt 2,65 m;

  • Rotterdam: 2,20 m;

  • Amsterdam: 2,20 m en 2,35 m.

 

Voorbeelden metro:

  • Rotterdam: 2,72 m;

  • Amsterdam: 2,90 m

 

Spoorwijdte

De spoorwijdte is de afstand tussen binnenzijden van de spoorstaaf­koppen, gemeten op 14 of 9 mm (verschilt per gemeente) bene­den BS. De spoorwijdte spoor bedraagt 1434 à 1438 mm.

 

Tussenwanden

Voor tussenwanden gelden geen specifieke eisen.

 

Loop-, vlucht- en inspectiepad

De minimale breedte voor deze paden bedraagt 700 mm.