Navigatie in het document kan op de volgende manieren geschieden:

  • Door in het linker deelvenster door te klikken van hoofdonderwerp naar subonderwerpen, totdat het gewenste subonderwerp is bereikt.
  • Door het invoeren van een zoekterm.
  • Door binnen een eenmaal geopend artikel door te klikken op hyperlinks in de tekst.

Het handboek is ingedeeld in een vijftal hoofdonderwerpen:

  • In ‘Introductie’ worden definities en terminologie vastgelegd, wordt ingegaan op de geometrie van tunnels voor verschillende doeleinden en worden bouwmethoden beschreven.
  • In ‘Ontwerpaspecten’ worden allereerst de algemene eisen en beoordelingscriteria omschreven en wordt onderscheid gemaakt tussen de ontwerpaspecten voor de uitvoering en de uiteindelijk te bouwen constructie. Hierbij komen zowel aspecten waarmee rekening moet worden gehouden, als ontwerpmethoden aan bod.
  • In ‘Ontwerpaspecten Definitieve constructie’ en ‘Ontwerpaspecten Uitvoering’ komen de best practices aan bod, waarbij voor zover mogelijk onderscheid is gemaakt tussen tijdelijke en permanente constructies. Met tijdelijke constructies wordt hier vooral verwezen naar constructies die spelen in de bouwfase, dus onder dit hoofdonderwerp zijn de verschillende uitvoeringsprincipes ook uitgebreid terug te vinden.
  • In ‘Uitvoering’ tenslotte worden het uitvoeringsproces en verschillende uitvoeringsmethoden beschreven.

Typen hulpposten

In wegtunnels worden hulpposten opgenomen, met voorzieningen voor zowel weggebruikers als overheidshulpdiensten.

Er zijn 2 typen hulpposten:

  • Type A, waarin zich een haspel met een brandblusslang bevindt
  • Type C, waarin zich een poederblusser bevindt

Type A is groter dan type C, in het verleden werden deze beide typen ook wel aangeduid met resp. type 1 en 2.

De hulpposten van type A worden normaliter in de binnenwanden aangebracht, over de volledige lengte van de tunnel en in de toeritten tot de positie waar er een vanaf de weg bereikbare middenwand aanwezig is. De hulpposten van type C worden aangebracht in de buitenwanden van de tunnel en in de toeritten, tot de positie waar de wandhoogte nog juist voldoende is om deze te kunnen inbouwen.

 

Eisen en h.o.h. afstanden

In de BSTTI [80] en Rarvw worden nadere eisen gesteld m.b.t. locaties, toepassing en uitrusting van hulpposten. Hierin wordt ondermeer aangegeven in welke situatie welk type hulppost moet worden toegepast, en wordt tevens de h.o.h. afstand aangegeven.

De grote hulpposten (type A) moeten binnen 2 tot 10 m (gemeten in de rijrichting) vanaf de vluchtdeuren worden aangebracht. Op deze manier is de weg voor de hulpverleners, die via het middenkanaal de calamiteitenbuis bereiken, van de vluchtdeur naar de hulppost zo kort mogelijk. Indien er sprake is van tidal-flow staat men vrij in de keuze van de richting van de vluchtdeur.

Aangezien de schuifdeuren geopend worden in de richting van de rijrichting, zal bij geopende toestand de schuifdeur zich bevinden tussen de deuropening en hulppost. Bij bijvoorbeeld de A2 tunnel te Maastricht is een afstand van 4m tussen deur en hulppost aangehouden om de krachten in de middenwand over te kunnen dragen.

De maximale afstand tussen hulpposten is 60m. De afstand zal in de praktijk echter nooit groter zijn dan 50 m. Deze maat kan worden afgeleid uit de eisen in de BSTTI [80] ten aanzien van de hart op hartafstand van vluchtdeuren 100 m en 250 m in het geval van dwarsverbindingen.