Navigatie in het document kan op de volgende manieren geschieden:

  • Door in het linker deelvenster door te klikken van hoofdonderwerp naar subonderwerpen, totdat het gewenste subonderwerp is bereikt.
  • Door het invoeren van een zoekterm.
  • Door binnen een eenmaal geopend artikel door te klikken op hyperlinks in de tekst.

Het handboek is ingedeeld in een vijftal hoofdonderwerpen:

  • In ‘Introductie’ worden definities en terminologie vastgelegd, wordt ingegaan op de geometrie van tunnels voor verschillende doeleinden en worden bouwmethoden beschreven.
  • In ‘Ontwerpaspecten’ worden allereerst de algemene eisen en beoordelingscriteria omschreven en wordt onderscheid gemaakt tussen de ontwerpaspecten voor de uitvoering en de uiteindelijk te bouwen constructie. Hierbij komen zowel aspecten waarmee rekening moet worden gehouden, als ontwerpmethoden aan bod.
  • In ‘Ontwerpaspecten Definitieve constructie’ en ‘Ontwerpaspecten Uitvoering’ komen de best practices aan bod, waarbij voor zover mogelijk onderscheid is gemaakt tussen tijdelijke en permanente constructies. Met tijdelijke constructies wordt hier vooral verwezen naar constructies die spelen in de bouwfase, dus onder dit hoofdonderwerp zijn de verschillende uitvoeringsprincipes ook uitgebreid terug te vinden.
  • In ‘Uitvoering’ tenslotte worden het uitvoeringsproces en verschillende uitvoeringsmethoden beschreven.

Functie en opzet systeem

Artikel nr. 382

De functie van het vloeistofafvoersysteem is het verzamelen van vloeistoffen die vrijkomen in de toerit of tunnel en deze beheerst afvoeren naar een veilige ruimte. Het betreft regenwater in de toeritten, lekwater, gelekte vloeistoffen uit tankwagens, waswater, condens, inrijdwater, schoonmaakwater en bluswater. Plasvorming op het wegdek van de toeritten kan aanleiding geven tot aquaplaning. In de gesloten tunnel moet het verdampingsoppervlak van lekkende brandbare stoffen beperkt blijven om de brandlast binnen de perken te houden. Vervolgens worden de vloeistoffen afgevoerd naar de riolering, open water of tankwagens, afhankelijk van de aard van de vloeistof.

Bij korte tunnels, onderdoorgangen of aquaducten kan met één hoofdwaterkelder bij het diepste punt worden volstaan. Afvoerbuizen of goten voeren het water naar deze kelder. De kelder hoeft niet precies op het diepste punt te worden gepositioneerd. Met een buis onder afschot kan het water ook naar een positie op enige afstand hiervan worden gevoerd. Het kan gunstig zijn om de waterkelder naast de kruisende infrastructuur te plaatsen ten behoeve van bereikbaarheid voor onderhoud.

Figuur 382.1 - Korte tunnel met hoofdwaterkelder

Langere tunnels worden voorzien van hoofdwaterkelders aan het eind van elke open toeritbak. Hier wordt het regenwater opgevangen. Op het diepste punt van de tunnel wordt een middenkelder gerealiseerd voor de opvang van productvloeistof. De keuze of hoofdwaterkelders met een middenkelder worden toegepast of alleen een hoofdwaterkelder, volgt uit een technisch-economische afweging. Het realiseren van één zeer grote waterkelder, op het diepste punt van de tunnel kan kostbaarder zijn dan twee aparte kelders op een ondieper niveau en een kleine middenkelder. Bovendien wordt de afvoercapaciteit van de rioleringssysteem kritisch bij lange tunnels als de helling en daarmee de afvoercapaciteit afneemt, terwijl wel het hele neerslagdebiet moet worden afgevoerd.

Figuur 382.2 - Lange tunnel met hoofwaterkelders en middenkelder

Bij vlakke landtunnels kan met één grote hoofdwaterkelder worden volstaan die in staat is 2×120 m3/uur bluswater te bergen met 30m3 productvloeistof. Toestroming van regenwater is er dan nauwelijks. Bij zeer lange vlakke tunnels of open bakken kan het noodzakelijk zijn meerdere waterkelders toe te passen omdat de afvoercapactiteit van het rioleringssysteem kritisch wordt. De afvoerleiding onder afschot kan dan dusdanig diep onder de weg komen te liggen dat het economisch is om extra waterkelders toe te passen met een geringere diepte van de afvoerbuizen en kelder.

Figuur 382.3 - Landtunnel met hoofdwaterkelder

Opgemerkt wordt dat in dit document alleen wordt ingegaan op de Best Practices van civieltechnische voorzieningen in de constructie en niet op de tunneltechnische installaties.