Doel
Een dampdichte scheiding aanbrengen tussen hoofdwaterkelder en rijbuizen en het laten bezinken van zware delen in het water.
Toepassingen
Hoofdwaterkelders in tunnels.
Detailontwerp
De hoogte van het waterslot dient minimaal 0.2 m en maximaal 1.0 m te zijn. Bij voorkeur dient het waterslot een hoogte te hebben van 0.5 m. De grootte van het doorstroomoppervlak is afhankelijk van het type kelder. Hoofdwaterkelders moeten een minimaal doorstroomoppervlak van 1 m2 hebben. Er moet per waterslot een buis worden aangebracht, welke voorzien is van een Storzkoppeling. Deze buis begint boven de geleidebarrier en eindigt zo laag mogelijk in het waterslot om het slib te kunnen afzuigen.
Motivering
Door het waterslot wordt verspreiding van gassen in de koker en vlaminslag in de kelder voorkomen. Zware delen in de vloeistof zullen bezinken in het waterslot. Door de ontluchtingssparing wordt een overdruk in de kelder voorkomen bij een snel stijgend vloeistofniveau. Bij het ontwerp moet er rekening mee worden gehouden dat na schoonmaken van de zandvang het waterslot weer moet kunnen worden gevuld (met dezelfde leiding die wordt gebruikt om de zandvang leeg te zuigen).
Conservering
Niet van toepassing.
Aspecten ten aanzien van de RAMS-score
Variant |
Waterslot |
|
R |
Reliability |
Goed, geen aanvullende maatregelen benodigd. |
A |
Availability |
Goed, mits schoongehouden. |
M |
Maintainability |
Matig, de afzettingen in de zandvang kunnen zo hard zijn dat deze niet zijn weg te pompen. |
S |
Safety |
Matig, als de zandvang alsnog moet worden betreden. |