Brandwerendheid (ook wel brandbestendigheid of hitte isolerend vermogen) is een maat voor de tijdsduur, dat een constructie (bijvoorbeeld een wand, dak, damwand of stempel) een brand kan doorstaan zonder te bezwijken.
De term brandwerendheid wordt overigens vaak verward met het begrip WBDBO, de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag. De WBDBO betreft de eis die de Nederlandse regelgeving (het Bouwbesluit) stelt, de brandwerendheid is de constructie-eigenschap waarmee aan de WBDBO-eis kan worden voldaan.
De brandwerendheid met betrekking tot het bezwijken heeft betrekking op constructie-onderdelen en niet op de constructie als geheel. Hier is dus sprake van een constructieve componentbenadering en niet van een systeembenadering. Met de rekenkundige bepaling volgens de Eurocodes is het in beginsel ook mogelijk het gedrag van een gehele constructie bij brand te analyseren en bijvoorbeeld het positieve effect van een tweede draagweg mee te nemen, al zal component-falen bij tunnels meestal leiden tot systeemfalen. Overigens zullen de optredende temperaturen in een constructie tijdens een brand altijd invloed hebben op de sterkte en vervormingen van de hoofddraagconstructie. Hier moet bij het ontwerp rekening mee worden gehouden in het kader van repareerbaarheid.
In het bouwbesluit is sprake van compartimentering. Bij tunnels is compartimentering om branddoorslag te voorkomen in langsrichting niet eenvoudig mogelijk vanwege de verkeersfunctie. Alhoewel daar in principe middels bijvoorbeeld een watergordijn wel mogelijkheden voor te bedenken zijn, is dit in Nederland nog nooit toegepast. In dwarsrichting is deze brand- en rookwerende compartimentering er wel, voor een veilige vluchtmogelijkheid en ten behoeve van hulpverlening. Nederlandse Rijkswegtunnels hebben mede in het kader van die compartimentering altijd gescheiden rijbanen.
Hoewel in artikel 2.10 lid 1 en 9 van het Bouwbesluit [75] eisen worden gesteld aan de te beschermen bouwconstructies buiten het compartiment waar de brand is, wordt de eis impliciet gesteld aan de bouwconstructies van het brandende compartiment zelf. De te beschermen bouwconstructie zelf wordt namelijk niet belast door brand.
In de praktijk wordt daarom de sterkte bij brand van de bouwconstructies van het brandende compartiment berekend. Als aangetoond is dat deze bouwconstructies gedurende de geëiste tijdsduur niet bezwijken, dan is daarmee ook aangetoond dat te beschermen bouwconstructies buiten het compartiment niet (voortschrijdend) bezwijken.
Of constructies moeten worden beschermd tegen de mogelijke gevolgen van brand is vooral afhankelijk van de vraag wat de economische gevolgen zijn van het (gedeeltelijk) verloren gaan van de constructie. De kans op het (gedeeltelijk) verloren gaan is vooral afhankelijk van:
- De verkeersintensiteit;
- De lengte van de constructie;
- De beschermende maatregelen;
- De repressieve (onderdrukkende) mogelijkheden.
Het kan economisch verantwoord zijn om hitte werende bekleding aan te brengen in onderwatertunnels (en aquaducten) voor autosnelwegen ook al wordt het transport van (brand)gevaarlijke goederen door de betreffende tunnel niet toegestaan.
Een voorbeeld hiervan is het viaduct over de A5 ten behoeve van de taxibaan van vliegtuigen van de Polderbaan naar Schiphol. Hier is gezien het grote economische belang van het viaduct ervoor gekozen om het viaduct aan de onderzijde te voorzien van een hitte werende bekleding.
Het uitgangspunt van Rijkswaterstaat en ProRail hierbij is dat een tunnel na het optreden van een grote brand repareerbaar is en niet als verloren mag worden beschouwd.