Voor het afzinken van het laatste tunnelelement is extra ruimte nodig voor de manoeuvreerbaarheid (toleranties) om veilig te kunnen afzinken tussen twee elementen (of element en landhoofd). Hierdoor ontstaat, na het aansluiten van dat tunnelelement op het voorgaande, aan de andere zijde van het tunnelelement, een opening van ca. 0,5 tot 1,5 m die de sluitvoeg wordt genoemd. Deze sluitvoeg ligt tussen twee tunnelelementen of tussen een tunnelelement en het landhoofd (of overgangsgedeelte).
De sluitvoeg wordt bij voorkeur zoveel mogelijk buiten de vaargeul gepositioneerd. Enerzijds ter voorkoming van stremmingen voor de scheepvaart, anderzijds ter voorkoming van belemmering van de werkzaamheden aan de sluitvoeg door wervelingen van de stuwstraalstromen van schepen.
Een belangrijke eis aan de sluitvoeg is dat deze de hoge normaalkracht in de tunnelelementen kan overbrengen.
In de jaren 1970 t/m 1988 werd als afdichting in de sluitvoeg, in de resterende ruimte van deze voeg, een dubbel omega-profiel toegepast, terwijl de vloer en de wanden constructief met beton met elkaar werden verbonden. Ter plaatse van het dak werden toen de zogenaamde brandwerende No- Brandaplaten toegepast.
Bij het maken van de Botlektunnel en later de Tunnel onder de Noord is de sluitvoeg uitgevoerd als de “ouderwetse, maar in een nieuw jasje gestoken” constructieve voeg, zoals die eerder bij de Maastunnel werd toegepast voor alle zinkvoegen, Zinkvoeg (art. nr. 97). Hierbij worden t.p.v. de wanden betonnen wiggen geplaatst en rondom de aangepaste rechthoekige tunneldoorsnede afgedicht met stalen schotten, zie figuur 98.1. Daar de tunnel tegenwoordig geen stalen bekleding meer heeft kunnen de schotten niet waterdicht worden aangelast. De schotten worden met behulp van rubberen fenderprofielen waterdicht op de tunnelelementen aangesloten m.b.v. knevelverbindingen. Na het leegpompen van de sluitvoeg wordt de volledige betonnen tunneldoorsnede gestort. De tunneldoorsnede in de sluitvoeg wordt aan de ene zijde constructief verbonden met een van de tunnelelementen en aan de andere zijde voorzien van een dilatatievoeg met tand- of deuvelconstructie om zettingsverschillen tussen de tunnelelementen te voorkomen en dwarskracht over te brengen. Als waterdichting wordt de voeg aan beide zijden voorzien van een injecteerbare rubbermetalen voegstrook.
Op zich zouden de tunnelelementen aan beide zijden van de sluitvoeg ook voorzien kunnen worden van een stalen omranding, waar de sluitvoegschotten of stalen afdekplaten waterdicht op gelast kunnen worden. Dit is niet gebruikelijk vanwege het lastige en moeilijk op kwaliteit te controleren onder water uit te voeren waterdichte laswerk.
Internationaal worden andere bijzonder manieren gebruikt om de sluitvoeg te dichten;
- Voorgespannen segment
- Eind blok
- V wig
Voor zover bekend zijn deze types in Nederland nog nooit toegepast. Een uitgebreide uitleg over het principe van de verschillende types is te vinden in Baber en Lunnis [134], hoofdstuk 10.