Navigatie in het document kan op de volgende manieren geschieden:

  • Door in het linker deelvenster door te klikken van hoofdonderwerp naar subonderwerpen, totdat het gewenste subonderwerp is bereikt.
  • Door het invoeren van een zoekterm.
  • Door binnen een eenmaal geopend artikel door te klikken op hyperlinks in de tekst.

Het handboek is ingedeeld in een vijftal hoofdonderwerpen:

  • In ‘Introductie’ worden definities en terminologie vastgelegd, wordt ingegaan op de geometrie van tunnels voor verschillende doeleinden en worden bouwmethoden beschreven.
  • In ‘Ontwerpaspecten’ worden allereerst de algemene eisen en beoordelingscriteria omschreven en wordt onderscheid gemaakt tussen de ontwerpaspecten voor de uitvoering en de uiteindelijk te bouwen constructie. Hierbij komen zowel aspecten waarmee rekening moet worden gehouden, als ontwerpmethoden aan bod.
  • In ‘Ontwerpaspecten Definitieve constructie’ en ‘Ontwerpaspecten Uitvoering’ komen de best practices aan bod, waarbij voor zover mogelijk onderscheid is gemaakt tussen tijdelijke en permanente constructies. Met tijdelijke constructies wordt hier vooral verwezen naar constructies die spelen in de bouwfase, dus onder dit hoofdonderwerp zijn de verschillende uitvoeringsprincipes ook uitgebreid terug te vinden.
  • In ‘Uitvoering’ tenslotte worden het uitvoeringsproces en verschillende uitvoeringsmethoden beschreven.

Bepaling van schade belendingen door grondvervormingen

Artikel nr. 153

Er zijn diverse rekenmodellen voor het bepalen van de invloed van grondvervormingen op belendingen beschikbaar. De keuze van het rekenmodel hangt af van vele aspecten, waaronder de praktische beschikbaarheid ervan en het kennisniveau van de ontwerper. Belangrijk is echter vooral in welke mate het model geschikt is voor het beoordelen van de specifiek verwachte risico’s. In [13] wordt ingegaan de geschiktheid, nauwkeurigheid en toepassingsgebied van modellen.

De meest toegepaste methode is Limiting Tensile Strain Method (LTSM). Dit is een analytische methode, gefit op waarnemingen, om potentiele schade aan belendingen door grondvervormingen te voorspellen [69], [62] en [72]. De methodiek is vooral geschikt voor metselwerkconstructies en in iets mindere mate voor raamwerken. De LTSM is onderverdeeld in een aantal opeenvolgende stappen, (zie figuur 153.2). In de methode worden de vervormingen door verplaatsingen door grondvervormingen gecombineerd met de verplaatsingen door eigen gewicht en de belastingen in het gebouw. Hierbij is er geen interaktie tussen de vervormingen van het gebouw en de grondvervorming. De LTSM methode gaat ervan uit dat het gebouw en zijn fundering de grondvervorming volledig volgt.

Met de methode worden hoekverdraaiingen en horizontale rekken in het gebouw berekend. Op basis hiervan is de schade te classificeren.

Figuur 153.1 - Schematisering van de LTSM benadering voor bouwkuip waarbij greenfield (en) staat voor maaiveldvervorming zonder gebouw

Figuur 153.2 - op de horizontale as Hoekverdraaiing in ‰, en op de verticale as horizontale rek in ‰ en schadebeeld, gebaseerd op Son et al [72]

Met in onderstaande tabel 153.1 de Nederlandse beschrijving en klasse indeling.

Tabel 153.1 - Schadeklassen en bandbreedtes voor metselwerk

beschrijving schadeklasse
negl. = negligible = verwaarloosbaar 0
v.s. = Very slight damage = zeer lichte schade 1
slight = lichte schade 2
moderate = matige schade 3
severe = ernstige schade 4
very severe = zeer ernstige schade 5

Voor een aantal gevallen zal het nodig zijn de interactie tussen gebouw en grondvervorming wel mee te nemen. De aanwezigheid van het gebouw zelf heeft echter ook weer invloed op de grondvervorming. Een stijf gebouw (in axiale of buig richting) zal gelijkmatiger zakken en horizontaal gelijkmatiger vervormen dan een slap gebouw. De interactie tussen het gebouw en ondergrond kan echter leiden tot een aangepaste reactie van het pand. De interactie kan worden bepaald aan de hand van literatuur, die echter voor Nederlandse situaties nog niet is gevalideerd. Vooral wanneer de LTSM methode in eerste instantie tot een te hoge schadeklasse leidt, kan met een extra berekeningsstap voorafgaand aan stap 3 een reductie op de in rekening te brengen grondvervorming worden bereikt. In uitzonderingsgevallen pakt deze interactie ongunstiger uit dan indien er vanuit gegaan wordt dat het pand de volledige vervorming volgt. Goh & Mair [71] hebben hiervoor wel interactiefactoren afgeleid. Een gebouw met lage axiale en buigstijfheid zal de grondvervormingen volgen alsof er geen gebouw aanwezig is (greenfield). Een zeer stijf gebouw (zowel axiaal als buigstijf) zal vooral roteren en als een geheel verplaatsen. Vooral de horizontale rek die wordt overgedragen hangt sterk af van de axiale stijfheid, terwijl de aanpassing van de buiging in het gebouw (deflectie) bij gangbare axiale stijfheid vooral wordt bepaald door de buigstijfheid. De interactie wordt uitgedrukt in modificatiefactoren, bepaald door de verhouding van de buiging en horizontale rek van de grond ten opzichte van die in het gebouw hierop wordt in detail ingegaan in [13].

Figuur 153.3 - Modificatiefactoren voor axiale stijfheid volgens Goh&Mair; [71]. Let op: deze geldt alleen voor funderingen op staal met een continue fundering (dus geen poeren of palen).

Op basis van de in [71] (Let op: deze geldt alleen voor funderingen op staal met een continue fundering (dus geen poeren of palen).”) gepresenteerde resultaten van Goh & Mair [71] kan worden geconcludeerd dat voor de realistische range van gebouw- en grondstijfheidratio slechts een fractie van maximaal ~6% van de horizontale grondvervormingen aan het gebouw kan worden overgedragen.

In bijzondere gevallen zal een volledig gekoppelde berekening nodig zijn waar in een berekening met EEM zowel de grond als het gebouw vervormingen worden bepaald.