Het verticale evenwicht van de folie kan een-dimensioniaal worden berekend. Bij lokale afwijkingen kan de situatie twee- of drie- dimensionaal worden beschouwd.
Hierin is:
G;std = belastingfactor gerelateerd aan ongunstig werkende freatische grondwaterstand
G;stb = belastingfactor voor gunstige werking van het aanvulmateriaal boven de folie
overdruk = belastingfactor voor de ongunstige werking van eventueel overspannen grondwater
Voor de gebruiksfase gelden overeenkomstig met de NEN –EN 1997-1 [30] de volgende partiële factoren:
- ongunstig werkende maximum freatische grondwaterstand: G;std = 1,00;
- gunstige werkende volumieke gewichten van aanvulzand: G;stb = 0,90.
In aanvulling op NEN –EN-1997-1 [30] zijn in het handboek folieconstructies de volgende eisen geformuleerd:
- de wateroverdruk:=1,20;
- Minimale neerwaartse grondoverdruk onder de folie: v = 5 kN/m2
Opmerking: Het handboek folieconstructies geeft in de bouwfase een partiële factor op het gunstig werkende volumegewicht van het aanvulzand G;stb = 0,95 in plaats van 0,90. Dit is een afwijking van NEN 9997. Het handboek foliecontructies [9] is van een vroegere datum dan NEN 9997, maar de NEN 9997 is leidend. Daarom moet ook in de bouwfase met G;stb = 0,90 worden gerekend.
De Richtlijn Ontwerp Kunstwerken [27] geeft als aanvullende eisen voor de grondwaterdrukken uit de freatische grondwaterstand:
- Voor de grondwaterdrukken die volgen uit variatie van de grondwaterstand gebaseerd op peilbuismetingen moet een partiële belastingsfactor Q;dst = 1,5 worden toegepast. Als dit een hogere druk oplevert dat de druk die hoort bij fysieke mogelijke maximale waterstand mag op deze laatste worden aangehouden. In dat geval mag de factor G;dst =1,0 op de bijbehorende waterdruk worden toegepast.
- Indien de extreme waterstand met een overschrijdingskans van 1/25000 of 1/75000 op jaarbasis voor resp. CC2 en CC3 wordt gehanteerd (d.w.z. 1/250 resp. 1/750 over de ontwerplevensduur van 100 jaar), mag voor de extreme waterdruk G;dst = 1,0 worden aangehouden.
In het geval van een smalle ingraving mag voor de beoordeling van de veiligheid tegen opbarsten zijn gerekend met het effect van spanningsspreiding door de ter weerszijden van de ontgraving aanwezige hogere grondbelasting. De berekeningswijze is beschreven in paragraaf 10.2 van NEN9997_1_NL_2012.