Navigatie in het document kan op de volgende manieren geschieden:

  • Door in het linker deelvenster door te klikken van hoofdonderwerp naar subonderwerpen, totdat het gewenste subonderwerp is bereikt.
  • Door het invoeren van een zoekterm.
  • Door binnen een eenmaal geopend artikel door te klikken op hyperlinks in de tekst.

Het handboek is ingedeeld in een vijftal hoofdonderwerpen:

  • In ‘Introductie’ worden definities en terminologie vastgelegd, wordt ingegaan op de geometrie van tunnels voor verschillende doeleinden en worden bouwmethoden beschreven.
  • In ‘Ontwerpaspecten’ worden allereerst de algemene eisen en beoordelingscriteria omschreven en wordt onderscheid gemaakt tussen de ontwerpaspecten voor de uitvoering en de uiteindelijk te bouwen constructie. Hierbij komen zowel aspecten waarmee rekening moet worden gehouden, als ontwerpmethoden aan bod.
  • In ‘Ontwerpaspecten Definitieve constructie’ en ‘Ontwerpaspecten Uitvoering’ komen de best practices aan bod, waarbij voor zover mogelijk onderscheid is gemaakt tussen tijdelijke en permanente constructies. Met tijdelijke constructies wordt hier vooral verwezen naar constructies die spelen in de bouwfase, dus onder dit hoofdonderwerp zijn de verschillende uitvoeringsprincipes ook uitgebreid terug te vinden.
  • In ‘Uitvoering’ tenslotte worden het uitvoeringsproces en verschillende uitvoeringsmethoden beschreven.

Algemeen

Artikel nr. 31

Voor het ontwerp van spoortunnels zijn door ProRail de Ontwerpvoorschriften – Spoortunnels, OVS00201 [24] en OVS00202 [25] opgesteld, voor respectievelijk tunnels met een lengte van meer dan 250 m en voor tunnels met een lengte tot en met 250 m.

Het spoorwegtracé bestaat uit de vol­gende geometrische elementen:

  • rechtstanden: rechte, vlakke spoor­gedeelten;
  • in horizontale zin: bogen en overgangsbogen;
  • in verticale zin: hellingen en afrondingsbogen.

Gestreefd moet worden naar een tracering, die zo weinig mogelijk beper­kingen veroorzaakt.

De baanvaksnelheid is afhankelijk van:

  • de aard van vervoer, bijvoorbeeld intercity­verkeer, goederenverkeer;
  • geografische factoren, zoals stationsafstanden en frequentie van snelheidsbeperkingen;
  • technische aspecten en de finan­ciële consequenties hiervan.

Voor de door NS gehanteerde klassenindeling van sporen zie tabel 31.1.

Tabel 31.1 - Klassenindeling van sporen

Spoorklasse

Maximum snelheid

(km/h)

A

B

C

D

125

100

80

40

Daar waar de baanvaksnelheid sterk bepa­lend is voor het ontwerp en de detail­lering van een spoorweg, dient deze snelheid in een vroeg stadium te worden vastgesteld. De huidige richtlijnen hebben uitslui­tend be­trekking op spoorlijnen met een baan­vaksnelheid van maximaal 200 km/h. Voor de HSL (hogesnel­heidslijn) is een afzonderlijke richtlijn in voorberei­ding.

Tot de infrastructuur behoort alles wat met het terrein vast verbon­den is, zoals:

  • baanlichaam, kunstwerken, bo­venbouw;
  • installaties voor de tractie-energie;
  • beveiligings- en communicatie­middelen;
  • gebouwen, verlichting en verwar­ming;
  • tunneltechnische installaties (TTI).

Bij de constructie van spoorwegen wordt onderscheid gemaakt tussen:

Bovenbouw

Tot de klassieke bovenbouw behoren de volgende componenten:

  • het ballastbed;
  • de spoorstaven;
  • de dwarsliggers;
  • de bevestiging;
  • de wissels en de kruisingen;
  • bijzondere constructies, zoals contrarails, stootjukken en dergelijke.

Bij de constructie van de boven­bouw worden de snelheids­trappen volgens tabel 31.2 gehanteerd.

Tabel 31.2 - Snelheidstrappen

Trap

Snelheid V (km/h)

I

II

III

IV

130 t/m 160

100 t/m 130

40 t/m 100

40

Onderbouw

Voor de onderbouw moet een keuze worden gemaakt tussen een aardebaan en/of doorgaan­de viaduct- of plaatcon­structie. De keuze wordt gebaseerd op voor- en nadelen van beide constructies bij aanleg en spoorwegexploitatie. De keuzeaspecten zijn:

  • benodigde terreinen;
  • aanlegkosten;
  • onderhoudskosten van de te kiezen onderbouw;
  • onderhoudskosten en onder­houdsmogelijkheden van de bovenbouw;
  • aantal vrije kruisingen met land- en waterwegen;
  • esthetische aspecten;
  • milieuaspecten.

Voor de aansluiting van de aardebaan op kunstwerken bestaan diverse voorschriften van ProRail. Er moet voor ieder geval afzonderlijk een oplossing gevonden worden, zodat een goede afwatering/ontwatering van het aansluitende baanli­chaam en stabiliteit van de talud­kegels verze­kerd zijn.

Bij ProRail bestaat een typetekening, waarop de toe te passen overgangs­platen en drainage zijn aangegeven. Deze typetekening geldt voor alle kunstwerken.