Navigatie in het document kan op de volgende manieren geschieden:

  • Door in het linker deelvenster door te klikken van hoofdonderwerp naar subonderwerpen, totdat het gewenste subonderwerp is bereikt.
  • Door het invoeren van een zoekterm.
  • Door binnen een eenmaal geopend artikel door te klikken op hyperlinks in de tekst.

Het handboek is ingedeeld in een vijftal hoofdonderwerpen:

  • In ‘Introductie’ worden definities en terminologie vastgelegd, wordt ingegaan op de geometrie van tunnels voor verschillende doeleinden en worden bouwmethoden beschreven.
  • In ‘Ontwerpaspecten’ worden allereerst de algemene eisen en beoordelingscriteria omschreven en wordt onderscheid gemaakt tussen de ontwerpaspecten voor de uitvoering en de uiteindelijk te bouwen constructie. Hierbij komen zowel aspecten waarmee rekening moet worden gehouden, als ontwerpmethoden aan bod.
  • In ‘Ontwerpaspecten Definitieve constructie’ en ‘Ontwerpaspecten Uitvoering’ komen de best practices aan bod, waarbij voor zover mogelijk onderscheid is gemaakt tussen tijdelijke en permanente constructies. Met tijdelijke constructies wordt hier vooral verwezen naar constructies die spelen in de bouwfase, dus onder dit hoofdonderwerp zijn de verschillende uitvoeringsprincipes ook uitgebreid terug te vinden.
  • In ‘Uitvoering’ tenslotte worden het uitvoeringsproces en verschillende uitvoeringsmethoden beschreven.

Ruimtelijk alignement

Artikel nr. 18

Ten aanzien van het ruimtelijk alignement komen onderstaand achtereenvolgens aan de orde:

  • de wegcategorie;
  • de aansluitende wegen;
  • het wegverkeerssysteem;
  • het horizontaal en verticaal alignement;
  • de horizontale bogen en rechtstanden;
  • de zichtafstanden;
  • de continuïteit en de uniformiteit;
  • de ruimtelijke helling;
  • de verkeersveiligheid;
  • de consistentie en het wegbeeld.

Wegcategorie

De wegcategorie bepaalt in principe de ontwerp­snelheid, zie tabel 18.1. De ontwerpsnelheid hangt niet alleen af van de wegcategorie maar ook van de omgevingsfactoren en het alignement van de voorafgaande wegvakken.

Tabel 18.1 - Categorie-indeling voor wegen buiten de bebouwde kom

Benaming Autoweg Weg met geheel of gedeel­te­lijk ge­slo­ten­verklaring voor langzaam ver­keer (in elk geval gesloten voor (brom)fiet­sers)
Hoofdcategorie B Hoofdcategorie C
Tegemoetkomend verkeer aanwezig.

Kruisend verkeer aanwezig.

Ongelijkvloerse kruispunten kunnen in bepaalde omstandigheden voorkomen.

Tegemoetkomend verkeer aanwezig.

Kruisend verkeer aanwezig.

Hoofdwegennet Niet-hoofdwegennet Niet-hoofdwegennet
Categorie III IV III IV V VI
Wegomgeving Alle situaties Urbaan Alle situaties Alle situaties Alle situaties Alle situa­ties
Ontwerpsnelheid 100 km/h 80 km/h 100 km/h 100 km/h 80 km/h 60 km/h
Dwarsprofiel Enkelbaans Dubbelbaans Enkelbaans Dubbelbaans Enkel­baans Enkel­baans
Kruispuntvorm Gelijk­vloers * Gelijkvloers Gelijkvloers * Gelijkvloers Gelijkvloers Gelijk­vloers
Kruisingsvorm Ongelijkvloers Ongelijkvloers Ongelijk­vloers Ongelijkvloers Gelijkvloers Gelijkvloers
Indicatie net­werk­func­tie Weg met een func­tie voor het langeafstandsverkeer Weg met een belangrijke ontsluitings­functie voor een stad of agglomeratie Wegverbinding tussen belang­rijke kernen in een regio Een belangrijke verbinding tussen kernen in een regio Weg met een functie voor het middellange afstandsverkeer of ontsluitings­weg voor een regio Weg van over­we­gend lokaal belang met een beperkte ver­keers­functie

Opgemerkt wordt dat bij een lagere wegcategorie bij inpassing meer rekening moet worden gehouden met de omgevings­kenmerken van de weg.

Aansluitende wegen

Indien in- en uitvoegingen van aanslui­tende wegen op voldoende afstand van elkaar en van de tunnel zijn gelegen, zullen deze de capaciteit en afwikke­lingsintensiteit van de tunnel niet nadelig beïnvloeden. Juist in stedelijke gebieden kunnen de aansluitende wegen van belang zijn voor het ruimtelijk alignement.

Wegverkeerssysteem

Tussen de mens, de weg en het voertuig bestaat een relatie:

  • De mens heeft als kenmerken de kunde, de er­va­ring en de in­stel­ling. De rijtaak van de mens bestaat uit het proces van waarnemen, beoorde­len, beslissen en rea­geren.
  • De weg wordt gekenmerkt als informatiebron en de feitelijke rijbaan.
  • Het voertuig is door de vorm en de afmetingen bepalend voor de ooghoogte in verband met zichtafstanden.

Horizontaal en verticaal alignement

Het horizontaal en ver­ticaal alignement die­nen, ter voorkoming van knelpun­ten bij la­tere stappen, reeds vanaf het begin in on­derlinge samenhang te worden ont­worpen. Regels voor de combinatie van het horizontale en verticale alignement zijn samengevat in tabel 18.2.

Tabel 18.2 - Vijf regels voor de combinatie van het horizontale en verticale alignement

1 Verticale holle boogstralen in combinatie met kleine horizontale boogstra­len (kleiner dan 500 m) kunnen ertoe leiden dat de horizontale straal groter wordt ingeschat dan dat hij in werkelijkheid is.
2 Er moet extra aandacht worden besteed aan de ruimtelijke vorm indien combinaties van minima in horizontale en verticale zin worden toegepast.
3 De aanpassing aan de verticale vormen van het landschap moet niet te ver worden doorgevoerd.
4 Voor een vloeiend verloop is het noodzakelijk de tangentpunten van de horizontale en verticale bogen te laten samenval­len, waarbij de beide bogen eveneens gelijktijdig optreden.
5
Voor het bewerkstelligen van een rustiger wegbeeld verdient het aanbeve­ling te streven naar een beperking van het aantal ruimtelijke elementen.

Horizontale/vertica­le bogen en rechtstan­den

Iedere combinatie van bogen en recht­standen heeft voor- en nade­len en tevens specifieke toepassingsgebieden. De volgende grondvormen worden onderscheiden:

  • de ruimtelijke rechtstand;
  • de vlakke horizontale boog;
  • de verticaal gekrom­de rechtstand in het horizontaal aligne­ment;
  • de samengestelde boog.

Zichtafstanden

Het wegontwerp dient te resulteren in dusdanige zichtafstanden dat veilig gereageerd kan worden op gebeurtenissen en situaties achter, opzij en voor het voertuig. De aard van de handeling (inhalen, remmen) bepaalt welk soort zicht­afstand in het ontwerp moet worden gehanteerd. Hierbij bestaat onderscheid in de volgende typen zicht:

  • het rijzicht;
  • het stopzicht;
  • het inhaalzicht;
  • het oprijzicht.

Het wegverloop bij tunnels is in ver­band met zichtlengte van groot be­lang.

Continuïteit en uniformiteit

In het geheel van weg en wegomge­ving moet gestreefd worden naar een continue en vol­doend afwisselende informatiestroom. Aangezien in het wegontwerp behoort te worden uitgegaan van continuïteit, dienen veranderingen tijdig te worden ingeleid. Binnen één wegcategorie dienen over de gehele lengte van een weggedeel­te dezelfde kenmerken aanwezig te zijn.

De herkenbaarheid voor de weggebruiker moet worden vergemak­kelijkt door binnen de voorkomende kenmerken zo min mo­gelijk variatie aan te brengen. Hierbij zo min mogelijk afwij­ken van het normale patroon binnen één wegcate­gorie (denk aan bebake­ning en marke­ring).

Ruimtelijke helling

De ruimtelijke helling moet gelimiteerd worden om afglijden van het voertuig te verhinderen. Onder normale omstandigheden is het gewenst dat de ruimtelijke helling niet groter is dan 7 %.

De ruimtelijke helling wordt berekend met be­hulp van de volgende formule:

waarin:

pr = het ruimtelijk hellingspercentage onder hoek
pl = het langshellingpercentage
pd = het dwarshellingpercentage

Verkeersvei­ligheid

De volgende aspecten van het wegontwerp bepalen de verkeersveiligheid:

  • geometrie van de weg;
  • kwaliteit wegdek;
  • markering, bebake­ning en beweg­wijze­ring;
  • verkeersregels, -maatregelen, -rege­ling en -sig­na­lering;
  • voorzieningen (zoals be­planting, verzor­gingsplaatsen, hectometerring en alar­me­ringssysteem).

Onder de kwaliteit van het weg­dek wordt ver­staan de stroefheid, vlakheid en wateraf­voerbaarheid. Verkeersmaatregelen moeten als zinvol wor­den ervaren. Te veel incidentele maatregelen leiden tot te veel bor­den, devaluatie van de desbetref­fende borden en devaluatie van de alge­meen geldende gedrags­regels. Om de lichtovergang positief te beïnvloeden, wordt bij de ingang van de tunnel vaak een daglichtrooster toege­past. Bij lange tunnels moet gezorgd worden voor een behoud van het attentieniveau.

Consistentie en het wegbeeld

Binnen één wegcategorie zorgen voor consistentie door dezelfde eisen te stellen ten aanzien van veilig­heid, vlotheid en comfort.

Het wegbeeld kan worden opgevat als de inter­pretatie van het feite­lijk verloop van de weg door de weggebruiker die naar deze interpre­tatie handelt en niet direct naar het feite­lijke alignement. Daarbij is een goede accentuering van de tunnelingang gewenst. De herkenbaarheid van een tunnelingang wordt sterk verhoogd door deze in een (royale) boog te situeren.

De aan het wegbeeld gestelde kwali­teitsei­sen zijn:

  • herkenbaarheid, passend bij het ver­wach­tingspa­troon van de weggebruiker;
  • duidelijkheid;
  • tijdige informatie en daarbij behorende zichtaf­stan­den;
  • fraaiheid.

Het wegbeeld wordt in het algemeen gebruikt als toetsingscri­te­rium nadat het ontwerp tot stand is gekomen op basis van bouwtech­ni­sche, archi­tecto­nische en ove­rige ver­keerskundige as­pec­ten.

Benaming Autoweg Weg met geheel of gedeel­te­lijk ge­slo­ten­verklaring voor langzaam ver­keer (in elk geval gesloten voor (brom)fiet­sers)
Hoofdcategorie B Hoofdcategorie C
Tegemoetkomend verkeer aanwezig.

Kruisend verkeer aanwezig. Ongelijkvloerse kruispunten kunnen in bepaalde omstandigheden voorkomen.

Tegemoetkomend verkeer aanwezig.

Kruisend verkeer aanwezig.

Hoofdwegennet Niet-hoofdwegennet Niet-hoofdwegennet
Categorie III IV III IV V VI
Wegomgeving Alle situaties Urbaan Alle situaties Alle situaties Alle situaties Alle situa­ties
Ontwerpsnelheid 100 km/h 80 km/h 100 km/h 100 km/h 80 km/h 60 km/h
Dwarsprofiel Enkelbaans Dubbelbaans Enkelbaans Dubbelbaans Enkel­baans Enkel­baans
Kruispuntvorm Gelijk­vloers * Gelijkvloers Gelijkvloers * Gelijkvloers Gelijkvloers Gelijk­vloers
Kruisingsvorm Ongelijkvloers Ongelijkvloers Ongelijk­vloers Ongelijkvloers Gelijkvloers Gelijkvloers
Indicatie net­werk­func­tie Weg met een func­tie voor het langeafstandsverkeer Weg met een belangrijke ontsluitings­functie voor een stad of agglomeratie Wegverbinding tussen belang­rijke kernen in een regio Een belangrijke verbinding tussen kernen in een regio Weg met een functie voor het middellange afstandsverkeer of ontsluitings­weg voor een regio Weg van over­we­gend lokaal belang met een beperkte ver­keers­functie