Navigatie in het document kan op de volgende manieren geschieden:

  • Door in het linker deelvenster door te klikken van hoofdonderwerp naar subonderwerpen, totdat het gewenste subonderwerp is bereikt.
  • Door het invoeren van een zoekterm.
  • Door binnen een eenmaal geopend artikel door te klikken op hyperlinks in de tekst.

Het handboek is ingedeeld in een vijftal hoofdonderwerpen:

  • In ‘Introductie’ worden definities en terminologie vastgelegd, wordt ingegaan op de geometrie van tunnels voor verschillende doeleinden en worden bouwmethoden beschreven.
  • In ‘Ontwerpaspecten’ worden allereerst de algemene eisen en beoordelingscriteria omschreven en wordt onderscheid gemaakt tussen de ontwerpaspecten voor de uitvoering en de uiteindelijk te bouwen constructie. Hierbij komen zowel aspecten waarmee rekening moet worden gehouden, als ontwerpmethoden aan bod.
  • In ‘Ontwerpaspecten Definitieve constructie’ en ‘Ontwerpaspecten Uitvoering’ komen de best practices aan bod, waarbij voor zover mogelijk onderscheid is gemaakt tussen tijdelijke en permanente constructies. Met tijdelijke constructies wordt hier vooral verwezen naar constructies die spelen in de bouwfase, dus onder dit hoofdonderwerp zijn de verschillende uitvoeringsprincipes ook uitgebreid terug te vinden.
  • In ‘Uitvoering’ tenslotte worden het uitvoeringsproces en verschillende uitvoeringsmethoden beschreven.

Laagfrequent geluid

Artikel nr. 115

Wat soms, vooral bij treintunnels, een aspect is, is hinder in de gebruiksfase van de tunnel voor omwonenden als gevolg van laagfrequent geluid. De Wet Geluidhinder stelt wettelijke grenzen, maar die zijn niet specifiek bedoeld voor laagfrequent geluid.

Laagfrequent geluid is geluid in het voor mensen laagst hoorbare frequentiegebied. Laagfrequent geluid is geluid met frequenties in tertsbanden tussen 4 Hz en 100 Hz (ietwat subjectieve grenzen).

Laagfrequent geluid plant zich zeer goed voort door de lucht. Het wordt door de atmosfeer veel minder geabsorbeerd dan hogere frequenties en het wordt ook via de bodem goed doorgegeven. Ook ramen en muren van woningen houden het laagfrequent geluid veel minder goed tegen dan de hogere frequenties. Dat betekent dat laagfrequent geluid op zeer grote afstand van de geluidsbron waargenomen kan worden. En dat betekent ook dat de bron van het waargenomen geluid soms uitermate moeilijk gevonden kan worden.

Als een trein door een tunnel rijdt, worden de hoge frequenties door de bodem tegengehouden, maar de lage frequenties planten zich voort en kunnen bijvoorbeeld doordringen tot in gebouwen naast de tunnel.

Methodiek van De Ruiter

Voor railinfra is door Bob de Ruiter van Gemeentewerken Rotterdam een methodiek opgesteld voor laagfrequent geluid die octaafbandspectra en A-gewogen geluiddrukniveaus voor kantoren en woningen aanwijst die bij geen enkele band mag worden overschreden. Deze werd voorheen in TNO-rapporten ook wel de ’GWRrichtlijn’ genoemd.

Deze richtlijn is specifiek bedoeld voor geluidhinder van (ondergrondse) railinfra. Na het project waarvoor het oorspronkelijk is ontwikkeld (bebouwing langs de Willemsspoortunnel), is deze richtlijn door o.a. TNO Bouw geadopteerd, in tal van andere soortgelijke projecten gebruikt en zodoende uitgegroeid tot een TNO-standaard. tabel 115.1 toont de grenswaarden van deze methodiek. Deze grenswaarden worden opgelegd aan het passageniveau.

Tabel 115.1 - Bovengrenzen voor geluiddrukniveaus tijdens de passage volgens de methodiek van de Ruiter

Octaafband Woningen Kantoren
10-250 Hz 35 dB (A) 40 dB (A)
16 Hz 80 dB 85 dB
31.5 Hz 68 dB 73 dB
63 Hz 55 dB 60 dB
125 Hz 45 dB 50 dB

 

NSG-richtlijn

Van de Stichting Geluidhinder is een richtlijn voor laagfrequent geluid verschenen, (NSG-richtlijn [81]), met daarin een tertsbandspectrum als grenswaarde. In deze richtlijn wordt geen rekening gehouden met niet-continue bronnen zoals railinfra. De richtlijn is voor zo’n bron daarom wellicht te conservatief. Wegverkeer kan, zeker overdag, wel worden beschouwd als een continue bron.

De richtlijn is vrij streng: de grenswaarde betreft een geluidniveau welke 10% van de bevolking kan horen. Wel is het zo dat, in tegenstelling tot ’gewoon’ geluid, laagfrequent geluid zodra hoorbaar, vaak na korte tijd als hinderlijk wordt ervaren. Er treedt een omgekeerd leereffect op: in tegenstelling tot bijvoorbeeld verkeerslawaai wordt laagfrequent geluid naarmate men er langer aan blootgesteld hinderlijker en moeilijker te negeren.

Er dient te worden aangetekend dat de richtlijn is bedoeld voor klachtbehandeling, waarbij met name industriële bronnen een rol spelen.

Tabel 115.2 - Toetsingswaarden volgens [NSG-richtlijn; 1999]

Frequentie [Hz] 20 25 31,5 40 50 60 80 100
Referentiecurve [dB] 74 62 55 46 39 33 27 22

Voor laagfrequent geluid zijn geen officiële normen beschikbaar; anders dan bovenstaande niet officiële grenswaarden.