In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen, zoals die wel bestaat voor geluidhinder (Wet geluidhinder). Wel worden in het bouwbesluit onder artikel 8.4 grenzen gesteld aan hinder door trillingen, grenzen aan schade door trillingen.
Dit betekent dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect trillingen een aandachtspunt is in de afwegingen. De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, waarin de zorg voor een goede ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling.
Er zijn een aantal richtlijnen en beleidsregels die worden gebruikt:
- SBR-richtlijn [28];
- Beleidsregel trillinghinder spoor;
- Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening.
SBR-richtlijn [28]
Een belangrijk en voor veel situaties te gebruiken hulpmiddel is de SBR-richtlijn “Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen”. Deze richtlijn bestaat uit drie delen:
- Deel A, Schade aan gebouwen;
- Deel B, Hinder voor personen in gebouwen;
- Deel C, Storing aan apparatuur.
Deze richtlijn sluit grotendeels aan bij internationale richtlijnen (Duitse norm DIN 4150, ISO 2631/2 [115] ). Er wordt in deze richtlijn veel aandacht besteed aan het meten van trillingen. Over het algemeen wordt dan ook verwezen naar deze richtlijn wanneer een trillingsonderzoek is voorgeschreven en uitgevoerd. Naast aandacht voor de meting van trilling bevat de richtlijn ook een beoordelingssystematiek.
De richtlijnen hebben uitsluitend betrekking op trillingen die van buiten het te beoordelen gebouw komen. Dat houdt in dat het gaat om trillingen die uitsluitend via de ondergrond en de funderingen het gebouw bereiken. Dat is tevens het beoordelingscriterium voor deel A (Schade aan gebouwen). Hierbij worden verschillende categorieën voor de kwaliteit van de bebouwing onderscheiden. De richtlijn maakt onderscheid in de constructiewijze en de staat van het bouwwerk. Hierbij wordt de volgende verdeling van bouwwerken aangehouden:
Categorie 1:
In goede staat verkerende onderdelen van de draagconstructie, indien deze bestaan uit gewapend beton of hout. Onderdelen van een bouwwerk, die geen deel uitmaken van de draagconstructie (bijv. scheidingsconstructies), indien deze bestaan uit gewapend beton of hout. Draagconstructies van bouwwerken, geen gebouw zijnde, die bestaan uit metselwerk, zoals pijlers van viaducten, kademuren en dergelijke. Onderdelen bestaande uit staal of voorgespannen beton kunnen ook in deze categorie worden ingedeeld.
Categorie 2:
In goede staat verkerende onderdelen van de draagconstructie van een gebouw, indien deze bestaan uit metselwerk. In goede staat verkerende onderdelen van een gebouw, die niet tot de draagconstructie behoren, zoals bijvoorbeeld scheidingsconstructies, die bestaan uit niet gewapend beton, metselwerk of uit brosse steenachtige materialen.
Categorie 3:
Onderdelen van oude en monumentale gebouwen met grote cultuurhistorische waarde. In slechte staat verkerende gebouwen uit metselwerk of in slechte staat verkerende onderdelen van gebouwen.
Voor de toetsingswaarden is verder het type meting en het type trillingsbron van belang. Onderscheid wordt tevens gemaakt tussen trillingsgevoelige funderingen en niet trillingsgevoelige funderingen.
Het bouwwerk kan ook in een slechte bouwkundige staat verkeren, hiervan is sprake indien de sterkte van de draagconstructie in belangrijke mate is verminderd door reeds aanwezige schade en/of de onderlinge samenhang tussen de onderdelen zodanig zwak is dat deze door trillingen kan bezwijken of in belangrijke mate kan verzwakken.
Het vaststellen van de juiste categorie dient zorgvuldig te gebeuren. Zo kan het zijn dat een kantoorgebouw op het eerste gezicht in cat. 1 zou vallen, omdat het een betonconstructie is die in zeer goede conditie verkeert, maar dat er veel glaspanelen in de gevel zijn toegepast of natuurstenen gevelelementen, waardoor het toch raadzaam is het gebouw in cat. 2 in te delen.
Bij deel B (hinder voor personen in gebouwen) worden de trillingen gemeten op vloeren, omdat daar de hinder optreedt.
Overigens komt het nogal eens voor dat wat door bewoners als trilling wordt ervaren in werkelijkheid laagfrequent geluid is(en dus overdracht via de lucht). Hiervoor gelden de richtlijnen niet.
Kennisbank