Tijdens ontgraven moet men beducht zijn op het opbarsten van waterremmende grondlagen. Dit kan gebeuren bij ontgraven in den droge of in den natte. Wanneer dit gevaar zich voordoet, moet men de stijghoogtes in de onderliggende grondlagen, en eventueel het oppervlaktewater in de kuip, goed monitoren en vergelijken met de waarden die in het ontwerp als uitgangspunt zijn aangehouden.
De taluds mogen tijdens grondwerk niet te steil zijn. Bij afschuiven of uitspoeling van het talud is er sprake van valgevaar en kunnen mensen bedolven worden.
Ontgravingen leiden ook vaak tot deformaties in naastgelegen constructies. Dit kan bijvoorbeeld bij het bouwen direct naast een bestaande tunnel, leidingen of andere belendingen een probleem zijn. Zie hiervoor Omgevingsbeïnvloeding.