Navigatie in het document kan op de volgende manieren geschieden:

  • Door in het linker deelvenster door te klikken van hoofdonderwerp naar subonderwerpen, totdat het gewenste subonderwerp is bereikt.
  • Door het invoeren van een zoekterm.
  • Door binnen een eenmaal geopend artikel door te klikken op hyperlinks in de tekst.

Het handboek is ingedeeld in een vijftal hoofdonderwerpen:

  • In ‘Introductie’ worden definities en terminologie vastgelegd, wordt ingegaan op de geometrie van tunnels voor verschillende doeleinden en worden bouwmethoden beschreven.
  • In ‘Ontwerpaspecten’ worden allereerst de algemene eisen en beoordelingscriteria omschreven en wordt onderscheid gemaakt tussen de ontwerpaspecten voor de uitvoering en de uiteindelijk te bouwen constructie. Hierbij komen zowel aspecten waarmee rekening moet worden gehouden, als ontwerpmethoden aan bod.
  • In ‘Ontwerpaspecten Definitieve constructie’ en ‘Ontwerpaspecten Uitvoering’ komen de best practices aan bod, waarbij voor zover mogelijk onderscheid is gemaakt tussen tijdelijke en permanente constructies. Met tijdelijke constructies wordt hier vooral verwezen naar constructies die spelen in de bouwfase, dus onder dit hoofdonderwerp zijn de verschillende uitvoeringsprincipes ook uitgebreid terug te vinden.
  • In ‘Uitvoering’ tenslotte worden het uitvoeringsproces en verschillende uitvoeringsmethoden beschreven.

Ontgravingstoleranties

Artikel nr. 591

Voor het plaatsen van folies moet de bodem met voldoende nauwkeurigheid worden afgegraven. Volgens CUR publicatie 221 Folieconstructies voor verdiept aangelegde infrastructuur [96] zijn de volgende toleranties in de praktijk goed haalbaar gebleken:

Uitvoering in den natte:

  • Voor de bodem:
    • de absolute hoogte mag maximaal 0,05 m hoger zijn t.o.v. de in het ontwerp aangehouden hoogte;
    • de tolerantie op de hoogteligging van de grondslag mag maximaal 0,20 m ten opzichte van de gemiddelde hoogte bedragen.
  • Voor de taluds:
    • alleen als het door de ontwerper is aangegeven mogen grotere toleranties dan voor de bodem worden toegepast;
    • de helling van de grondslag mag maximaal 0,30 m per m’ bedragen.

Figuur 591.1 - Tolerantie bij aanleg in den natte

Uitvoering in den droge:

  • Voor bodems en taluds:
    • de absolute hoogte mag maximaal 0,05 m hoger zijn t.o.v. de in het ontwerp aangehouden hoogte;
    • de tolerantie op de hoogteligging van de grondslag mag maximaal 0,10 m t.o.v. de gemiddelde hoogte bedragen;
    • de helling van de grondslag mag maximaal 0,10 m per m’ bedragen.

De genoemde afwijkingen zijn inclusief de meetnauwkeurigheid van de meting.

Rijkswaterstaat heeft in de Richtlijn Toleranties t.b.v. Betonconstructie [94] uit juni 1997 van de hoofdafdelingen Droge Infrastructuur en Projectuitvoering en Diensten ook toleranties vastgelegd voor folieconstructies.

Figuur 591.2 - Tolerantie bij uitvoering in den droge